waarop zich
een gewone waterput bevindt, door een prachtigen moerbezienboom
overschaduwd. Rechts opent zich eene tweede straat, die met de eerste
een rechthoek vormt, en even breed, maar veel minder bewoond is. Links
staat een vierkant gebouw, met een balkon versierd en door een muur
omgeven, waarvoor eenige gewapende Montenegrijnen op wacht staan:
dat is het paleis van den Vorst; iets verder, aan de andere zijde,
staat een tweede, nog grooter, maar eenvoudiger gebouw, met een
voorhof door muren met hoektorens omgeven: dit is het oude paleis,
dat sedert den dood van Vorst Danilo ledig staat. Tegenover ons,
tegen de hellingen van den Lowchen geleund, verrijst het klooster, de
zetel van den archimandriet, met twee hoven boven elkander, een kerk
en vrij uitgestrekte gebouwen. Nog iets hooger tegen de berghelling,
op de rots gebouwd, verheft zich de toren van het klooster, een toren,
waarvan alle reizigers verhalen. Tegenwoordig hangen er klokken in,
om de geloovigen tot het gebed op te roepen; maar tot voor eenige
jaren werden aan dien toren de hoofden der Turken gespijkerd, die in
de onophoudelijke gevechten aan de grenzen waren gedood.
Keeren wij naar den put terug en zien wij recht voor ons uit, dan stuit
onze blik tegen het eenige hotel van Cettinje, een eenvoudig, maar bij
vergelijking zeer ruim gebouw. Dit hotel werd in 1867 gesticht, voor
rekening van het gouvernement, dat welwillend de zorg voor het gemak
der reizigers op zich nam. Ter linkerhand verrijst de meisjesschool,
die onder de bescherming staat der Keizerin van Rusland, en bestuurd
wordt door eene zeer beschaafde en zeer ontwikkelde dame, mejuffrouw
N. Patzevitz.--Dit kleinsteedsche geheel heeft hoegenaamd niets
bijzonders of aantrekkelijks; zelfs de minst-eischende toerist gevoelt
zich teleurgesteld door het volslagen gemis van alles wat pittoresk
mag heeten: een gemis, te sterker gevoeld na de sombere grootheid en de
aangrijpende, angstwekkende verhevenheid van den weg van Cattaro naar
hier. Zulk eene teleurstelling bleef ons gespaard, omdat wij niets
anders verwacht hadden, daar ons verblijf in de dalmatische dorpen,
die ook allen hoogst onschilderachtig zijn, ons op iets dergelijks had
voorbereid. Voor het jaar 1870, hadden deze ruwe, schier vormelooze
huizen althans nog iets eigenaardigs door hun rieten daken; maar deze
bedekking was uiterst gevaarlijk in eene stad, waar de huizen tegen
elkander zijn aangebouwd, en waar in de woningen geen uitgang vo
|