in het hart van het dacische land, en moeten, zoo lang
wij den Retyezat niet beklommen hebben, afstand doen van alle
comfort. Trouwens, dit hinderde ons niet te zeer. Wij waren vroolijk
en opgewekt; onze paarden liepen in een vluggen draf, en de vallei,
die wij doortrokken, bood ons, bij elke kromming, eene opeenvolging
der liefelijkste landschappen.
Al de bergen zijn met bosch bedekt, uitgezonderd alleen de uitstekende
kalk- of granietrotsen, die te steil zijn dan dat de wortels er kunnen
vatten. De beeken, die in watervallen uit de donkere valleien te
voorschijn treden, breiden in de vlakte hare bedding uit en vloeien
murmelend voort over gladde steentjes. Enkele hutten staan verspreid
onder de groote wilgen, die nimmer door de bijl worden aangeraakt,
en die in niets gelijken op de ellendige dwergachtige stronken, welke
men langs onze weilanden ziet. Landlieden, in schilderachtig kostuum,
groeten ons met vrijmoedige beleefdheid. Van afstand tot afstand staan,
langs den weg emmers met water gevuld, op een soort van steenen palen,
opzettelijk daarvoor opgericht. Getuigt deze oplettendheid voor den
onbekenden reiziger niet ten gunste van het karakter der Walachijers?
De vorm van die steenen banken of palen trok mijne aandacht. Een
archeoloog, die zulke steenen op eene heide van Bretagne vond, zou
zonder aarzelen daarin een dolmen zien, zoo als onze keltische of
voor-keltische voorvaderen die plachten op te richten; en het zou
hem niet in de gedachte komen, dat die steenen niet moesten dienen
om daarop den goden te offeren, maar enkel om een watervat te dragen,
bestemd om den dorst te lesschen van den vermoeiden wandelaar. Even zoo
zouden de met een rieten afdakje gedekte massieve zuilen of palen van
ruw graniet, aan de kruispunten der wegen, overal elders voor menhirs
worden aangezien; maar een kleine steen, dwars aan den top bevestigd,
herinnert u dat deze pilaren een kruis moeten verbeelden; bij gebreke
van zulk een steen, is zelfs eene horizontale groeve voldoende om het
granietblok te wijden. Men vindt hier exemplaren van alle mogelijke
overgangsvormen tusschen den ruwen menhir der heidensche tijden,
en het fraai bewerkte, met opschriften en beeldwerken bedekte
christelijke kruis.
Onze reis, onder de gunstigste voorteekenen begonnen, zou dien dag
niet zoo gelukkig afloopen. Onze gids wist den weg niet, en wij
waren meer dan eenmaal genoodzaakt, hem in het rechte spoor terug
te brengen. Daarmede ging echter een
|