de rotsen: het geheel geleek een prachtig
park. De hooge top van den Plesa, die zijn regelmatige pyramide aan
het einde van het dal ten hemel beurt; de donkere bergkloof, die
ten noordwesten gaapt en waaruit u de verre donder der watervallen
tegengromt, verhoogen nog, door de tegenstelling, den indruk van rust
en vrede, dien de liefelijke vallei op u maakt. Terwijl wij onder dien
prachtigen lommer wandelden of ons neervleiden op het malsche gras,
konden wij niet zonder weemoed en schrik aan de misschien nabijzijnde
toekomst denken, wanneer ook dit stille dal der Karpathen de aandacht
van leegloopers en spekulanten zal trekken, de reis daarheen mode
zal worden, en deze heerlijke natuur bedorven zal worden als in zoo
menig dal der Alpen en der Pyreneen.
De schaapskooi, waarheen onze gids ons bracht, en die ook het eenige
gebouw was, waar wij, mijlen in den omtrek, een schuilplaats konden
vinden, was een dier vormelooze hutten, die in de fransche Pyreneen
"coueylas" of "jasses" worden genoemd; het eenige verschil was, dat
zich hier rondom de steenen loods een poel bevond van slijk en mest,
een zee van vuiligheid, waarin door elkander menschen, koeien en
varkens ploeterden. De koemest wordt hier niet gebruikt voor bemesting
van het land of als brandstof: alles blijft liggen en vormt, met
het vuile water, een afschuwelijken poel. Mijne makkers en ik, wij
kijken elkander in stomme wanhoop aan; maar wat te doen? Zeker ware
het beter geweest, ons bivouak op te slaan in de open lucht, onder een
boom; maar de grond was doorweekt van den regen; de avondlucht was,
op deze hoogte, reeds zeer koud, en wij vreesden onbeleefd te zijn
jegens de herders, die ons zoo gastvrij ontvingen. Wij verzamelden
dus onzen moed, en van steen tot steen springende, trachtten wij
zonder ongeval den ingang der "jasse" te bereiken.
Al de bewoners der woning stonden verbaasd bij het zien van
vreemdelingen, die bij hen zouden overnachten. Zij betastten onze
kleederen en verschillende voorwerpen, die wij bij ons hadden en die
voor hen stellig geheel nieuw waren, en konden hunne nieuwsgierigheid
niet bevredigen. Aanvankelijk ging het vrij goed: de jonge mannen
zongen voor ons eenige liederen en antwoordden, zoo goed zij konden,
op onze vragen naar het land en de plaatselijke gebruiken; maar toen
het later werd, en de gansche bevolking, mannen, vrouwen, grijsaards,
kinderen, zich naar een hoek terugtrok om te gaan slapen, toen begon
de foltering. De nacht
|