sche Italie, waarnaar ik zoo vurig verlangd had. Deze
Piazza met haar zuilengangen; die kerk met haar campanile, slank
oprijzende naar den helderen blauwen hemel; die witte vogels, hoog
in de lucht, met vroolijke kreten de primavera begroetende ... dit
alles verkwikte mij als een vizioen uit eene andere, schoone wereld.
En dit vizioen was werkelijkheid; en zoo ik mij tot dusver beklaagd
had over den tragen gang van den tijd, nu begon ik zijn haastigen
spoed te beklagen. In een der kapellen van de collegiale kerk heeft
men de schilderijen bijeengebracht, die vroeger in de kloosters
bewaard werden, maar na de opheffing dezer inrichtingen in de kerk
zijn geplaatst, ten einde ze zooveel mogelijk te onttrekken aan de
roofgierige handen van het italiaansche gouvernement. Wij konden dien
schat slechts vluchtig bezichtigen: toch zagen wij een predella van
Domenico Ghirlandajo; eene Maria-Boodschap van Botticelli; eene kleine
Madonna, naar men zegt van Fra Angelico; eene Pieta [23] uit de school
van Giotto; nog andere schilderijen, benevens fraaie bas-reliefs van
Andrea della Robbia, en een prachtig standbeeld, Sint-Sebastiaan,
van Rossellino. Zoo vonden wij, in dit onaanzienlijk vergeten vlek,
de groote meesters weder der scholen van Sienna en Florence. Naast
eene Santa-Lucia van Giotto hing een Sint-Thomas van een tot dusver
voor mij onbekenden schilder, Jacopo d'Empoli. In de aangrenzende
doopkapel, die met een marmeren doopvont van 1447 prijkt, kunt ge
een verrukkelijk schilderij van Mazzolino bewonderen: de Doop van
Christus. Jezus wordt door de Moedermaagd ondersteund, terwijl de
Dooper, die voor den Heiland is neergeknield, hem de handen kust.
Het laatste, aan de linkerhand, van de drie of vier paleizen, die
tegenover de Collegiata verrijzen, is geheel met fresko-schilderingen
overdekt, die door een vooruitstekend dak tegen den invloed van
de lucht en het weer beschermd worden. Tusschen twee bogen nabij de
gothische poort, leest ge een opschrift, dat de herinnering bewaart aan
een feit, waardoor dit gebouw van de dertiende eeuw, hetwelk tweemaal
werd gerestaureerd, voor altijd aan de vergetelheid wordt ontrukt. Het
was hier, dat, in 1260, na den slag van de Arbia, door de zegevierende
Ghibellijnen die beroemde vergadering werd gehouden, waarin tot
de verwoesting van Florence, het voornaamste bolwerk der Guelfen,
besloten werd. Maar de overwinnaar van Montaperto, die de wateren der
Arbia had rood geverwd met het bloed
|