den toren van het Oude Paleis
te Florence. De bouwmeester van dezen toren van San-Stefano heeft
blijkbaar dit schitterend voorbeeld voor oogen gehad; maar toen hij,
ten jare 1685, dit steenen dichtstuk der veertiende eeuw in zijne
taal wilde vertolken, is hem dit maar half gelukt; aan alles is het
voelbaar dat de eigenlijke inspiratie ontbreekt, en daarmede ook de
onmisbare voorwaarde voor die niet te omschrijven eigenschap, die
men schoonheid noemt en die aan een kunstwerk eerst waarde geeft. Ook
de kerk zelve van San-Stefano en die van de Madonna del Pozzo hadden
niets wat ons boeien kon, niettegenstaande de eerste eenige fresko's
van Daniel van Volterra bezit.
De verlaten en vervallen paleizen van Empoli roepen herinneringen
terug, die in zoo scherp mogelijke tegenstelling staan met
de prozaische gewoonten en werkzaamheden van eene industrieele
bevolking; en juist aan dit contrast dankt de stad haar eigenaardige
poezie. Als ge door de stille straten wandelt, komen u uit de diepe,
donkere huizen onharmonische geluiden en onaangename geuren tegen,
die u op eenmaal ver van Italie, naar eene of andere fabriekstad van
het Noorden, verplaatsen; ook de lieden, die gij ontmoet, vertoonen,
schoon door de zon verbrand, den eigenaardigen type van menschen, die
hun leven binnenshuis aan den arbeid doorbrengen. Er wordt hier zeer
veel aardewerk vervaardigd, dat naar elders, ook naar het buitenland,
wordt vervoerd; intusschen vindt men hier geene groote fabrieken,
daarentegen is schier iedere winkel, en hun getal is zeer groot,
tevens fabriek.
Zoo dwaalden wij treurig door de straten, zoekende naar iets, dat ons
met het oponthoud kon verzoenen, toen wij eensklaps den hoek van een
muur omsloegen, en onze wensch boven verwachting bevredigd werd. Wij
stonden op een plein van middelbare grootte, omgeven door een kerk en
oude paleizen, deels uit marmer, deels uit baksteen opgetrokken. Ge
vindt hier overblijfselen van drie verschillende eeuwen, waarvan de
zestiende de jongste is; de Piazza is door zuilengangen omringd, met
groote zerken geplaveid, en heeft in het midden eene fraaie fontein,
met leeuwen versierd. Aan mijne linkerhand had ik den ingang van
een kleinen florentijnschen kloosterhof uit den tijd van Ammanato,
en grenzende aan de collegiale kerk, wier beurtelings met zwart en
wit marmer ingelegde voorgevel aan San-Miniato denken doet.
Welk eene aangename verrassing: ik hervond mij eensklaps te midden van
het florentijn
|