wandelende insekten, waarvan alle walachijsche
huizen wemelen, kwamen uit alle hoeken en gaten te voorschijn, en
wierpen zich op de versche prooi. Mijn twee metgezellen, minder dan
ik tegen dergelijke kwellingen gehard, konden het niet uithouden,
stonden op, gingen weer liggen en stieten allerlei gesmoorde kreten
uit. Gaarne zouden wij naar buiten zijn gegaan, maar er viel niet
aan te denken, om in den donker den modderpoel over te steken. Met
hoeveel vreugde werd eindelijk, na den korten zomernacht, de dageraad
door ons begroet! Wij gunden ons zelfs geen tijd, om het prachtige
panorama te genieten en haasten ons, zoo spoedig mogelijk weg te komen.
De Retyezat verheft zich hoog bezijden de bergketen, die zijn naam
draagt, als een herder die zijn kudde bewaakt. De weg derwaarts,
die over twee bergreeksen voert, is lang en vermoeiend, maar zeer
schoon. De hooge weilanden in dit gedeelte der Karpathen gelijken
sprekend op sommige streken in de Pyreneen: dezelfde waterkommen,
meertjes en watervallen; dezelfde beeken en bronnen, ontspringende
tusschen het dichte gras en de bloemen, om tusschen het mos en de
steenen te verdwijnen; dezelfde krachtige, knoestige dennen, de
vooruitgeschoven wachters van het woud. Boven deze streek zijn de
toppen en plateaux, die ten noorden door de steile hellingen van den
Retyezat begrensd worden, geheel bedekt met een oceaan van steenen,
zooals men waarschijnlijk noch in de Alpen, noch in de Pyreneen vinden
kan. Somwijlen vormen deze steenen allerlei zonderlinge figuren,
maar doorgaans zijn zij in chaotische wanorde door elkander geworpen.
Het uitzicht van den top van Retyezat is zeer schoon en omvat een
wijden horizon, met name aan de noordzijde, waar men de gansche vallei
van Hatszeg, en verder de heuvels en bergen van centraal Zevenbergen
overziet. Maar vooral wordt de aandacht getrokken naar den eenige
honderden ellen diepen afgrond, aan den noordelijken voet van den
berg: daar is geen chaos van steenen, maar een loodrechte diepte,
waarin beneden kleine meertjes en beeken schitteren, die ge ziet, maar
wier geluid ge niet hoort; slechts enkele grijze mossen verlevendigen
de akelige doodschheid van deze kloof. Het was reeds laat, toen wij
van den Retyezat afdaalden; wij hadden nog juist den tijd, voor
zonsondergang een weiland te bereiken, waar wel geen woningen te
vinden waren, maar waar wij toch, in een kamp van herders, onder de
overhangende takken van dennen, rustig den nacht doorbrac
|