der sterk en minder werkzaam dan
de engelsche of belgische mijnwerker, bedraagt de opbrengst van
den arbeid van den hongaarschen of walachijschen delver van Lonyay
toch gemiddeld twee ton steenkool per dag, en daar zijn salaris niet
meer dan gemiddeld twee gulden per dag beloopt, trekt de staat van
deze exploitatie zeer belangrijke winsten. Echter is niet alles
louter voordeel. Voor drie jaar is er in een der rijkste mijnen,
den "put van Deak", brand ontstaan, die zich al verder en verder
uitbreidde en de aangrenzende lagen aantastte. Onmiddellijk werden
de noodige maatregelen genomen om de ramp te stuiten, anders zouden
alle mijnen van Petrilla verloren zijn geweest, want de buitenlucht,
alleen door eene dunne laag tuinaarde van de steenkolen gescheiden,
wakkerde den brand steeds meer aan. Maanden lang moesten honderden
arbeiders het gewone werk in de mijnen staken, om al de uitgangen
van den brandenden put toe te stoppen, en nog heden slaat men met
de grootste nauwlettendheid alle gevaarlijke punten gade. Een dikke,
grijze rook stijgt uit de brandende laag, door den grond heen, omhoog,
en verspreidt zich soms als een ondoordringbare mist over de gansche
vlakte.
IX.
Wij wilden de transylvanische Alpen niet verlaten, zonder althans een
van de voornaamste toppen beklommen te hebben. De hoogste van allen,
en waarschijnlijk ook de schoonste, de Negoi, ligt op een grooten
afstand ten oosten van Petroseny, aan gene zijde van den bergpas
van den Rooden Toren, en de tijd ontbrak ons om zoo verren tocht
te ondernemen. De Paring, veel dichter bij, scheen ons te bekend en
te gemakkelijk te beklimmen. Wij bepaalden daarom onze keus tot den
Retyezat (tweeduizend-vierhonderd-zes-en-negentig el), den koning van
de westelijke berggroep, door een driedubbelen gordel van zeldzaam
bezochte wouden en rotsen omgeven.
Na Livadzel in zuidelijke richting verlaten te hebben, komen wij in
een der bekoorlijkste vlakten van geheel Zevenbergen. Deze streek
was vroeger het laagste gedeelte van het groote meer, waarin de twee
Sils, de Hongaarsche en de Walachijsche, uitliepen, voor zij zich
een doortocht hadden gebaand door de hoofdketen der Karpathen. Zonder
eigenlijk moerassig te zijn, is de grond nog vochtig; de vlakte is met
het weelderigste, rijkste gras bedekt; de boomen zijn recht, krachtvol,
glad van stam; de akkers, hoewel op barbaarsche wijze bearbeid,
brengen prachtige oogsten voort. Overal murmelen en kabbelen heldere
beekjes.
|