za aangekomen, of hij werd gevangen genomen en in
den kerker geworpen; om aan den dood, die hem wachtte, te ontsnappen,
moest hij een losgeld van dertigduizend dukaten betalen. Te Cettinje
teruggekeerd, vatte nu de Vladika het besluit op om alle Muzelmannen,
die zich op montenegrijnsch grondgebied bevonden, te dooden; en in den
Kerstnacht van 1702 werd dit besluit ook werkelijk uitgevoerd. Zoo
rustte het zwaard nimmer: en wanneer men de geschiedenis van dit
kleine land leest, dan is niets gemakkelijker te begrijpen dan de
felle, onverzoenlijke, doodelijke haat, die Montenegrijnen en Turken
jegens elkander koesteren. Inderdaad, tracht u voor een oogenblik dezen
toestand helder voor den geest te brengen: een volk, zeer gering in
aantal, opgesloten in eene door de natuur gevormde vesting van steile,
naakte bergen, waar het schier aan alles mangelt wat ook voor het
soberste leven onontbeerlijk is; en dat volk, bijna vijf eeuwen lang,
gedwongen met het zwaard zijne onafhankelijkheid te verdedigen tegen
een overmachtigen vijand, die zijn ondergang gezworen heeft; vijf
eeuwen lang gewikkeld in een bijkans rusteloozen strijd met woeste,
bloeddorstige barbaren, die overal waar zij verschijnen een spoor van
verderf en dood achter zich laten; in een strijd, die de voortdurende
inspanning, de onvoorwaardelijke toewijding van allen vraagt, die
letterlijk allen dwingt onophoudelijk de wapenen te voeren en te
ieder uur bereid te zijn, den dood tegemoet te gaan. Denk u, voor
zoo ver ge dat in onze toestanden vermoogt, in dezen toestand in:
en verwondert het u dan nog, dat de Montenegrijn boven alles soldaat
is, dat het volkskarakter zich onder die invloeden niet altijd ten
goede heeft ontwikkeld en meer dan wenschelijk is heeft overgenomen
van de ruwheid en woestheid der barbaarsche horden, tegen wie deze
bergbewoners voortdurend lijf en goed hadden te verdedigen?
De moord van 1702 moest gewroken worden. De verbitterde Turken
willen nu voor goed aan die eindelooze worsteling een einde maken:
honderd-twintig-duizend man trekken, onder aanvoering van den
grootvezier Koeprili, tegen Montenegro op. De verbonden stammen
moeten voor de overmacht naar het hart van het gebergte wijken,
en op nieuw wordt Montenegro door de Turken overstroomd, Cettinje
andermaal geplunderd en verbrand, en tweeduizend man in gevangenschap
weggevoerd. Doch ook ditmaal was de plaag voorbijgaande en herwon het
volk zijne onafhankelijkheid. Omstreeks dien tijd werd
|