meermalen van de nationale gewoonten
is afgeweken, heeft, bij eene plechtige gelegenheid, openlijk als zijn
wil te kennen gegeven dat zijne gemalin de leiding der regeering op
zich zou nemen. Het was in December 1868, toen de Vorst naar Rusland
ging om den Keizer, van wien hij voortdurend zoo vele bewijzen van
genegenheid ontvangen had, zijne hulde te brengen; voor zijn vertrek
deelde hij aan de consuls te Ragusa en te Skutari, en aan de pasjas der
naburige provincien mede, dat de Prinses gedurende zijne afwezigheid
met het regentschap was belast. Dit is eene nieuwigheid. Prins Milan
van Servie handelt op gelijke wijze, daarbij onze westersche gewoonte
volgende, maar zeer in strijd met de bijkans oostersche zeden van het
land, waar de Turken, hunne gezworen vijanden, sedert vier eeuwen
nevens hen gekampeerd, hunne vrouwen naar den harem verwijzen, en
alleen aan de Sultane-Valide soortgelijke voorrechten toekennen.
Tusschen den Vorst en zijne onderdanen staat geen tusschenpersoon, en
niets misschien treft den vreemdeling meer, dan de echt patriarchale
eenvoudigheid, die aan iederen Montenegrijn zonder onderscheid
het recht toekent, onmiddellijk tot den soeverein te naderen: een
recht, waarvan zelfs de eenvoudigste zonder schroom of aarzeling,
zij het ook met betamelijken eerbied, gebruik maakt. Toch vertoont
Nikolaas zich nooit aan zijne onderdanen dan omgeven van den praal
en de staatsie, aan zijn rang verbonden,--en ook deze vertooning
strookt geheel met de zeden des volks; maar desniettegenstaande is
er hier nog iets overgebleven van de antieke zeden, van die aloude
gemeenzaamheid tusschen Vorsten en onderdanen, die niet in het minste
afbreuk deed aan de achtbaarheid en het ontzag, doch waarvan wij geen
begrip meer hebben. Den morgen na onze komst te Cettinje, terwijl
ik in de kamer van het logement zat te teekenen, zag ik den Vorst
uitgaan, vergezeld van een talrijken stoet, bestaande uit senatoren,
ministers, woiwoden, de lijfwachten en de perjaniks of gendarmen, in
alles een dertigtal personen, allen in nationaal kostuum. De meesten,
althans de aanzienlijksten, droegen hooge kaplaarzen; de anderen,
zoogenaamde dokolienitse of albaneesche slopkousen. De Vorst liep
alleen, eenige schreden vooruit, ongewapend en met een rijzweep in de
hand; de hooge staatsambtenaren volgden hem, en daarachter de hoofden,
naar hun rang gegroepeerd. Van tijd tot tijd stond de Vorst stil om een
voorbijganger aan te spreken, die, met de
|