thans niet
meer dan bouwvallen. De oude feodale burcht, die den heuveltop kroonde,
is geheel verdwenen, op een geschonden, half ingostorten toren na;
en het meer moderne kasteel, dat zich in de vlakte verhief, werd in
1849 door de Walachen verbrand, en is sedert een ruine gebleven. Maar
de omstreken van het dorp zijn belangwekkend om de grotten van den
berg Bedelloe.
Deze kalkrotsen danken aan de boomen en het dicht struikgewas, tot dus
verre aan de vernielende bijl des houthakkers ontsnapt, eene zekere
wilde bekoorlijkheid, die aan de dorre wanden van de Rots der Szeklers
ontbreekt. Langs de scherpe kanten der rots hangen groene kransen;
saamgestrengelde takken verbergen halverwege den ingang der grotten;
tusschen twee fijne varenstruiken ziet men de grillige kegels der
stalaktiten. Het is een stuk maagdelijke natuur, als bij vergissing
overgebleven te midden van deze naakte velden; en wel voegt hier
die natuurlijke poort of boog, gevormd door een geweldig rotsblok,
op twee andere steenmassaas rustende, die de wijde, wazige vlakte zoo
schilderachtig omlijst. Boven op deze rotspoort staat een lange stok,
waaraan eenige takken gebonden zijn, niet ongelijk aan een reusachtigen
bezem: misschien is dit zonderling ornament wel een soort van talisman
om de booze geesten te verdrijven.
VII.
Offenbanya, waarheen wij ons met rijtuig begaven, de goudstad, ligt in
een fraaier en lachender vallei dan Torotzko, de ijzerstad. Murmelende
beekjes dalen, met dartele sprongen, in schuimende watervalletjes
naar de rivier af; aan den oever der stroomende wateren groeien
populieren en wilgen; de huizen en hutten staan verspreid tusschen
de weilanden en langs de helling der heuvelen. Nabij den top der
omringende bergen ziet men zelfs--eene groote zeldzaamheid in dit
gedeelte van Zevenbergen--nog overblijfselen der oorspronkelijke
bosschen, met hunne door den bliksem getroffen boomen, hunne van
ouderdom omgestorte beuken en dennen, hunne mengeling van allerlei
geboomte, dat zijn gebladerte tot een dicht gewelf samenvlecht.
Den morgen na onze aankomst in het vlek Offenbanya, beklommen wij den
trachietkegel Kolczu-Csoramului (dertienhonderd-twee-en-zeventig el
hoog), en smaakten het genot, door een dezer wouden te wandelen. Aan
den voet van den vulkanischen kegel ontsprong eene kristalheldere
bron, waarvan het water, dank zij het dichte lommer, niettegenstaande
de drukkende warmte, heerlijk frisch was; de zuivere, verkwikkende
atmo
|