kers. Langs de wegen kampeeren dezelfde Tsiganen;
in de stoffige straten, groeten dezelfde walachijsche boeren, met
onderdanige beleefdheid, dezelfde kleine magyaansche burgers.
Eenige uren nadat wij de bijna verlaten goudmijnen van Boicza
bezocht hadden, bevonden wij ons aan de oevers van den blanken
en snelvlietenden Maros. Tegenover ons, op den top van een zuiver
regelmatigen trachietkegel, verheft zich de oude citadel van Deva, die
weleer den hoofdtoegang tot Zevenbergen moest bewaken. Deze vesting
werd, zooals de boeren zeggen, in den "tijd der feeen" gebouwd;
en inderdaad verliest zich haar oorsprong in den nacht der eeuwen:
de ligging zelve, aan den ingang der vlakten van Zevenbergen, moest
Deva tot een punt maken van het uiterste strategische gewicht, waarop
van den beginne de aandacht van alle veroveraars was gevestigd. Nog
in 1849 betwistten het oostenrijksche leger en de hongaarsche troepen
elkander het bezit dezer oude vesting; zij werd toen, hetzij bij
toeval, hetzij door verraad, door de ontploffing van een kruitmagazijn
grootendeels vernield, waarbij de kleine magyaarsche bezitting onder
het puin begraven werd.
Ongeveer vijftien mijlen zuidwaarts, in eene zandige, stoffige vallei,
waardoor een nevenstroom van den Maros vloeit, ligt een ander vlek,
wel minder oud, maar niet minder beroemd dan Deva in de jaarboeken
van Hongarije, en dat nog altijd den naam heeft behouden van zijn
stichter, den "Vayda" of voivode Hunyad. Deze krijgsman van de
vijftiende eeuw, de geliefde held der twee groote nationaliteiten
van het Karpathenland, omdat hij, van geboorte Rumeen, door zijne
zeden en door zijne verbindtenissen tevens Hongaar of "Hun" was,
is nog voor de bewoners van Zevenbergen de meest populaire figuur
van het verleden, en van alle kanten komt men nog steeds als in
bedevaart zijn kasteel bezoeken. Dit kasteel, hoewel door hooge
muren omringd en op een rots aan den oever der rivier gelegen,
schijnt meer een lustslot dan eene vesting te zijn geweest. Koning
Matthias Corvinus, die met eene italiaansche prinses getrouwd was, had
de beleefdheid gehad om van over de bergen kunstenaars te ontbieden,
die op een der bolwerken eene "venetiaansche galerij" moesten bouwen,
versierd met schilderwerk, spiegels, porselein en gehouwen steen. In
deze galerij kon de Koningin, des verkiezende, het genot smaken, de
veroordeelden, die in den berenkuil aan hare voeten geworpen waren,
te zien verscheuren. Dit was misschien een
|