e vulkanische kegels teekenden hunne lange
schaduwen op het malsche gras; de lucht was zuiver, en de schuine
zonnestralen verguldden de omtrekken der verwijderde bergen. Al de
toppen van westelijk Zevenbergen vertoonden zich aan ons oog binnen
den onmetelijken omkring van den horizon.
Reeds sedert lang hadden wij de Detunata in het gezicht, maar slechts
van ter zijde. Zij scheen ons toe, niet veel meer dan eene vrij
onbeteekenende hoogte te zijn; maar toen wij, aan den uitgang van een
bosch, plotseling de kolonnade van bazalt voor ons zagen, konden wij
een kreet van verrassing en bewondering niet onderdrukken. De rots,
ongeveer honderd el hoog, hangt van boven naar voren over; al de
bazaltzuilen buigen evenzoo naar voren: de gansche geweldige massa
maakt den indruk van eene reusachtige zeegolf, eensklaps versteend,
juist toen zij op het punt stond neer te storten. Eene menigte
fragmenten van zuilen, allen rechthoekig afgebroken, zijn van den
bergwand tusschen de pijnboomen gevallen; sommigen dienen den herders
en bezoekers tot rustbanken. Waarschijnlijk heeft de berg aan al
dit puin, dat zeker voor een deel door den bliksem is neergeworpen,
zijn naam van Detunata te danken.
VIII.
Om van de mijnen van den Aranyos naar de lage vallei van den
Maros te komen, moet men de bergketen oversteken, die de groep
der metaalhoudende bergen verbindt met de gebergten van Bihar. Een
prachtige rots, die zich als een citadel op den breeden grondslag van
het heuvelachtig plateau verheft, beheerscht het dal, waardoor de weg
van Abrudbanya naar de vlakten van Hongarije loopt. Deze alleenstaande
rots (twaalfhonderd-zestig el hoog), die van alle kanten zichtbaar is
en die vroeger de natuurlijke grenssteen der volken was, draagt den
naam van Vulkan. Toch bestaat deze massa niet uit vulkanisch gesteente,
zoo als de kegels en koepels der bergen in den omtrek van Veres-Patak:
vorm en kleur beiden bewijzen dat zij tot dezelfde kalkformatie behoort
als de Rots der Szeklers en de rotsen bij Thorda. De naam Vulkan is,
naar ik meen, afgeleid van een walachijsch woord, dat doorgang of
bergpas beteekent.
De zuidelijke helling der rots behoort aan Hongarije; maar,
zoo de paal langs den weg het niet vermeldde, zoudt ge aan niets
bemerken dat ge Zevenbergen verlaten hebt. In de dorpen, dezelfde
groepen van huisjes met spits toeloopende rieten daken, omringd
door dezelfde groene pruimeboomen, met dezelfde, half door de zon
verschroeide maisak
|