ter kimme zinkt, wordt dit paars teerder
en zachter. Eindelijk gaat die tint over in de fijnste schakeeringen
van violet; geen bloemkelk kan bekoorlijker zijn; de hemel is geheel
helder geworden, en de stille kalme zee schijnt een meer van azuur.
"Dit tooneel weder te geven is onmogelijk. Lord Byron heeft wel gelijk:
de schoonheid der natuur kan niet op eene lijn worden gesteld met
die der kunst. Een schilderij blijft altijd beneden de voorstelling,
die men zich daarvan maakt, een landschap staat steeds daarboven. Dit
is schoon: ik weet er niets anders van te zeggen; dit is grootsch en
dit is aantrekkelijk; dit verkwikt en verheugt den geheelen mensch,
de zinnen en het gemoed; ge kunt u niets weelderigers en niets
edelers denken. Waarom zou men zich, met dit tafereel voor oogen,
de moeite geven van te arbeiden en iets voort te brengen? Het is
overtollige moeite, zich een goed ingericht huis te bouwen, of met
groote inspanning die omslachtige inrichtingen tot stand te brengen,
die men eene constitutie of eene kerk noemt; overtollige moeite ook,
de genietingen der ijdelheid en der weelde na te jagen: ge hebt
slechts uwe oogen te openen, rondom u te zien; u te laten leven;
met een enkelen blik omvat ge de schoonste bloem des levens.
"Ik had mij op een bank neergezet; ik zag den avond vallen, de
kleuren en tinten wegsmelten; en het was mij, alsof ik mij in de
Elyseesche velden der oude dichters bevond. De sierlijke bevallige
vormen der boomen teekenden zich af tegen het heldere blauw. De
ontbladerde platanen, de dorre eiken zelfs, schenen te glimlachen. De
verrukkelijke blijde helderheid des hemels, door het fijne weefsel
hunner takken geschakeerd, scheen zich aan de boomen zelven mede
te deelen. Zij schenen niet dood of verstijfd, zooals bij ons, maar
ingesluimerd en, onder de koesterende aanraking dezer warme lucht,
gereed, hunne knoppen te openen, hunne teedere uitspruitsels toe te
vertrouwen aan de naderende lente. Hier en daar flikkerde een ster;
de maan begon haar zilver licht uit te gieten. De standbeelden, nog
blanker dan straks, schenen in die geheimzinnige schemering als met
leven bezield. Groepen jonge vrouwen, wier kleederen zacht op en neder
golfden, schreden geruischloos voort, als zalige schimmen. Het was mij,
als ware ik getuige van het antieke grieksche leven; als kon de stille
harmonie dier slanke vormen en dier gedempte tinten mij voor altijd
bevredigen, als had ik geen behoefte meer aan pracht en gloe
|