lende aan den voet van loodrechte bergen, en
al die kapen en voorgebergten, met hunne groenende tuinen en gaarden
en bosschages, waarboven spitse klokketorens uitsteken, zoo scherp
zich afteekenende tegen de kalme donker-blauwe oppervlakte der zee.
Weldra bevinden wij ons op gelijke hoogte met de citadel, waarvan
wij door een donker en diep ravijn zijn gescheiden; wij hebben eene
hoogte van meer dan duizend voet bereikt; naarmate wij hooger stijgen,
schijnt de citadel als het ware met de rotsmassa saam te smelten, en
het ravijn te slinken; de stad Cattaro, mede haast niet van den berg
te onderkennen, zien wij thans in de diepte, vlak voor onze voeten,
met haar pleinen en straten, de binnenplaatsen harer huizen, haar
met boomen bezette kaai en de daarvoor geankerde schepen. Eindelijk,
als ge den top des bergs bereikt hebt, hef dan nog eens uwe oogen op en
omvat in een enkelen wijden blik het zonderlinge, het onvergelijkelijke
panorama, half in een doorzichtigen nevelsluier gehuld: de laatste
krommingen der Bocca, de grillig gevormde bergen, die haar bekkens
begrenzen, en wier donkere massa zoo forsch afsteekt tegen het blauw
des hemels en het blauw der wateren, en eindelijk, aan den horizon,
de Adriatische-zee.
Wij hebben bijna anderhalf uur noodig gehad om hier te komen: wij
bevinden ons nog altijd in Oostenrijk; wij hebben de laatste sporten
van de Scala betreden, en gaan nu verder het gebergte in. Wij staan
op den top, waarover de grenslijn loopt. De Scala, die geheel op
oostenrijksch grondgebied ligt, wordt door de militaire genie met zeer
veel zorg onderhouden; maar nauwelijks hebt ge de bergpassen betreden,
of ge bevindt u te midden van den chaos. Eerst moeten wij gedurende
eenigen tijd voortgaan langs den rand van een zoo diepen afgrond,
dat mijn reismakker, die aan duizelingen onderhevig is, zich aan
zijn zadel vastklemt en eindelijk van het paard stijgt. Eenige jaren
geleden, moest men zich hier zelf een doortocht banen midden door de
rotsblokken, welke de bergstroomen in den winter hadden medegevoerd;
maar Nicolaas I, de tegenwoordige Vorst van Montenegro, heeft het,
na veel tobbens en onderhandelens, zoo ver weten te brengen, dat
er althans een begin is gemaakt met den aanleg van een weg van
Cettinje naar Cattaro; men is met den aanleg begonnen aan de beide
uiteinden, aan het punt van aansluiting aan de Scala bij Cattaro, en te
Cettinje. Op de plaats, waar wij ons nu bevinden, moest noodzakelijk
een leunin
|