n, hebben
onze paarden, die niet buitengewoon vlug of sterk zijn, ongeveer
drie uren noodig. Onze weg voert door smalle, steile passen, schier
als kleine tunnels in de rotsen uitgehouwen. Ter linkerzijde daalt
de bergwand naar beneden; wij rijden langs een ravijn, waarin wij,
diep beneden ons, nog eenige boeren bespeuren, die den grond bewerken;
verder heerschen hier volstrekte eenzaamheid en stilte. In het eerste
uur vooral was onze rit uiterst bezwaarlijk: voortdurend rolden de
losse steenen onder ons weg, en onze paarden struikelden en gleden uit,
alsof zij tegen een gletscher opklauterden. Als wij eindelijk uit dit
woeste doolhof geraken en de horizon zich verbreedt, zien wij rechts
en links en voor ons uit niets dan kleine scherpe spitsen en naalden,
die elkander mijlen ver onafgebroken opvolgen, en die alle reizigers,
welke Montenegro bezochten, hebben vergeleken bij de plotseling
versteende golven van eene onstuimige zee. Het beeld is volkomen
juist: ik zou geen beter weten om den indruk dezer zonderlinge
natuur weer te geven. Een gevoel van moedeloosheid grijpt u aan,
en sombere, weemoedige aandoeningen overmeesteren u, te midden van
deze akelig doodsche omgeving; hier geen blauwe horizon meer, als in
de dorre velden van Dalmatie; geen prachtige berglandschappen, als in
de Alpen en Pyreneen; hier geen levend wezen, boom noch plant; hier
niets dan grauwe naakte bergen, afgewisseld door even kale heuvelen;
de menschen verplicht saam te scholen in eene armzalige vlakte,
die zij in het zweet huns aanschijns een mageren oogst afdwingen,
en die toch nog een uitverkoren paradijs, een gezegend Eden schijnt,
te midden van dezen akeligen oceaan van steen. Ondanks de nieuwheid
en het zonderlinge van het landschap, valt de weg toch ieder lang,
die niet weet welke verrassing hem aan het einde wacht. Nu eens moeten
wij ons aan den zadelknop vasthouden, om niet achterover van het paard
te vallen; dan weder worden wij voorover geworpen en moeten haastig
de manen grijpen, om niet over den kop heen te buitelen. Wij komen
langs de fontein van Danilo, op last van den Vorst aangelegd, als
een halte voor de reizigers; omstreeks vier uur hebben wij eindelijk
de grens bereikt van dezen verbijsterenden rotsenbaaierd, waarvan
geene beschrijving eenig denkbeeld geven kan, en die u werkelijk de
beteekenis duidelijk maakt van het zeggen der Montenegrijnen, dat
toen God de wereld schiep, de zak, waarin Hij de bergen bewaarde,
juist boven hun
|