nd Katholieken. Ik zag hier eenige kleine
bekrompen pleintjes, waar de balkons der huizen aan Venetie herinneren:
die machtige, trotsche republiek heeft overal den onuitwischbaren
stempel harer heerschappij ingedrukt. Op sommige openbare gebouwen
ziet ge nog altijd den gevleugelden leeuw, die dreigend zijn klauw
opheft. De gansche stad is door muren omgeven; zij heeft drie poorten,
waarvan twee bij zonsondergang gesloten worden; de derde, de Zeepoort,
die op de kaai uitkomt, een monumentaal gebouw, met wapenschilden en
inscripties versierd, blijft op de dagen van aankomst der stoomboot
tot middernacht geopend.
Omstreeks vier uur in den middag stapte ik te Cattaro af. Ik had een
aanbevelingsbrief bij mij voor den inspecteur van de Lloyd; en ik had
het voorrecht gehad, veertien dagen vroeger, de reis van Sebenico
naar Spalato te maken in gezelschap van den heer Radamanovich,
koopman te Cattaro, en tevens correspondent en agent van den vorst
van Montenegro in die stad. Hij bewees mij, op mijne reis door het
vorstendom, zeer gewichtige diensten.
Er is te Cattaro geen hotel; men neemt zijn intrek bij enkele
partikulieren, die hunne huizen inrichten en meubelen voor de ontvangst
van reizigers. Men bracht mij, langs allerlei bochtige straten, naar
een vrij donkere steeg, en naar de woning van een zeer ordentelijk man,
die mij eene goede kamer aanbood. Sedert ik de boot, had verlaten,
was mij voortdurend een reus gevolgd, in montenegrijnsch kostuum,
met de ruime bruin gestreepte plaid, die tot de uitrusting dezer
bergbewoners behoort, over den rug geworpen. Hij begreep dat ik te
Cattaro was gekomen met het doel om naar Cettinje te gaan; en daar
hij paarden verhuurde om de reis over de bergen te doen, wilde hij
mij de belofte afpersen, dat ik mij den volgenden morgen tot hem zou
wenden. Ik had veel moeite om dien kerel kwijt te raken; daar ik de
zorg voor de toebereidselen der reis liefst aan den agent van den Vorst
wilde overlaten, liet hij mij eindelijk toch los. Mijn gastheer, een
Italiaan, was een klein, kreupel man, met een zwaren zwarten baard en
lange hairen; hij was zeer op zijn gemak, geheel in het zwart gekleed,
en droeg een breedgeranden hoed op het hoofd. Hij ontving mij als
een oud vriend, vroeg hoe ik de reis gemaakt had, onderzocht naar
allerlei bijzonderheden met goedmoedige vriendelijkheid, en drukte
mij met de grootste hartelijkheid de hand; ik begreep niet waaraan
ik deze vriendschapsbewijzen te danken had
|