ollige uitgaven te beperken,
waardoor de inkomsten der gezinnen werden verslonden en zij in een
toestand gebracht, die hen naar hulp van de overheid deed uitzien. Die
commissie stelde een ontwerp-keur voor, waarvan ik de voornaamste
bepalingen hier laat volgen:
I. De vrouwen van stand, zelfs de Antoninen en Lazarinen (dat zijn de
dames der broederschappen of gilden van Sint-Antonius en Sint-Lazarus)
mogen niet meer dan twee soorten van kleederen hebben: een stel
staatsiekleederen, en een voor gewoon gebruik.
II. Geene andere dan deze staatsiekleederen mogen gedragen worden in de
hoofdkerken, dat wil zeggen in de kathedraal van Sint-Blasius, en in
de kerken der Dominicanen en Franciscanen, waar de Zeer Doorluchtige
en Zeer Eerwaardige Heer onze Rector mocht verschijnen; en zulks op
de bekende straffen.
III. Alle andere vrouwen mogen geen andere kleederen dragen dan
van effen zijde, wol, linnen of katoen, waarvan de kleur door haar
gekozen mag worden, behalve zwart; ook mogen zij geene queue dragen
en ook geen andere dan lederen schoenen; de weduwen alleen moeten in
het zwart gekleed gaan, maar uitsluitend in wollen stof; op verbeurte
van het vierde harer bezitting.
IV. Verbod aan alle mannen en vrouwen, van welken rang of stand ook,
om galon van gouddraad te dragen.
V. Verbod aan alle mannen en vrouwen, van welken stand ook, om de
kleederen te versieren met echt of valsch goud of zilver.
VI. Verbod aan alle vrouwen, onverschillig van welken stand, om zich
nieuwe kleederen te laten vervaardigen van goud- of zilverbrokaat,
of van niet effen zijde.
VII. Geen vrouw, met uitzondering der dames van adel en de Antoninen
en Lazarinen, zal voortaan een geborduurden sluier of kap, of
gefestonneerden mantel mogen dragen; het is haar echter vergund kappen
of huiven te dragen van zwarte stof.
VIII. De edelen mogen over dag niet zonder het aan hun rang passend
gewaad uitgaan.
IX. Het is den mannen op straffe van verbanning verboden, het beroep
van kapper uit te oefenen, of in dat beroep onderricht te geven.
Of deze bepalingen en regelen, waarvan ik hier slechts enkelen heb
aangehaald, inderdaad doel hebben getroffen, weet ik niet. Ik zou er
bijna aan twijfelen, als ik zie, hoe reeds in Mei 1773 het edict van
1765 wordt vernieuwd, maar nu met bijvoeging eener nieuwe bepaling
tegen de fransche kleederdracht, die ook in Ragusa was doorgedrongen
en daar navolgers vond. Bij besluit van 18 Mei 1773 verbood de Senaat
|