en door de opening van 't
hof, tusschen de twee linden naar 't Westen, waar de lucht gewolkt zat
en over 't land, verre, door de vallende deemstering, waar hier en daar
de vuren brandden op de hoogten en de rook in dunne streepkes, recht
opging en verder in lange dunsels, uitgerekt bleef hangen over de
vlakte. In de avondstilte ging 't geschreeuw van de knapen en daar de
vlamme in klaarteglans opsloeg, dansten de zwarte gestalten in ronde al
zingend af en toe en hunne stemmen galmden van den eenen smeulhoop naar
den anderen:
Maakt vier!
Stookt vier!
Sinte Pieter komt alhier!
En veel verder, half gedempt en overwauwd door 't huilen van honden, den
lang gerekten schreeuw uit de duisternis:
Leve Sint-Jan!
Dat was de feest-avond, de viering over heel het land. Jan en gebaarde
er geen woord van en Wieze speelde met heur kinders en ze keek gedoken
hoe de groote sul met een bundel rijshout in de armen naar den knok ging
en daar ook het vuur aanstak. De groote vent, hij stond alleen en zwart
en pookte in de hoop tot de klare vlamme uitsloeg, die hij dan toedekte
met versche groenigheid om veel rook te maken. Heel de streek geurde er
van en verre hoorden zij de gebuurs den nieuwen laai begroeten met blij
getier. Rechts en links ontbrandden nieuwe lichtjes, 't werd een kring
den einder rond en bij sommige reikte de gloed hooge, zoodat de zwarte
boomen er door gehelderd stonden verre in den omtrek. Uit den hemel
daalde de dauw van den koelen avond daarover en de deemstering dook het
al uitgeweerd de vuurkes die pinken bleven als gevallene sterren.
Wieze legde dan de twee bemels in de wiege en ze ontstak de keerse voor
't lieve-Vrouw-kapelletje; Jan kwam ook in huis en ze sloten de deur en
lieten de wijde eenigheid en den avond buiten. Geknield en stil lazen
zij hun gebed. De woorden die ze daarna nog spraken ondereen gingen
zoetjes, ingehouden om de ruste niet te storen die omendom al begonnen
was en ze legden zich bachten 't blauw behangsel, in bedde hun moede
leden te rusten.
In 't donker en in 't stilliggen eer ze sliep, bedacht Wieze hoe morgen
in de vroegte Jan te verrassen met den feestelijken besteek waaraf hij
niets en wist. Zij verlangde lijk andere jaren en voorvoelde reeds uit
verledene herinnering, den blijden afloop van de doening. Wanneer ze nog
een klein meisje was, blonk die sint-Jans-dag als de groote gebeurtenis
waar ze 't heel den zomer op gemunt hielden om te dans
|