nog met voldoening; ze rechtte Jantje op haren
knie en Pierken op den anderen, schikte de hemdekes over hun lijf en
speelde en dreelde met de opene hand daaronder over de malsche billekes,
knikte en loech hen tegen, deed ze lichtjes wippen en leerde hen
"Moeder" zeggen en "da-da" knikken. Ze plooiden hunne lipjes open en
daarom kuste zij weer met volle grepen hunne kleine mondjes en oogen
toe. Ze voelde eenen wellust waarbij heel de wereld verging.
--Weer in uw wiegkes nu, mijn poezele ratjes, vader komt t'avond, en
slaapt nu schoone! Ze koutte bij al heur doen als tegen groote kinders
die 't al verstaan en begrijpen konden.
--En nu moet ge stilliggen, 'k ben aanstonds weer. Ze douwde en neuriede
een wiegeliedje om ze in slaap te krijgen. Maar hij was verre weg de
vaak en ze bleven liggen wentelen en spartelden ongedurig met armen en
beenen. Daarbinst verliep haren kostelijken tijd zonder dat 't werk
vorderde.
--Ziet dat ge u zelve paait! en ze dekte de wiege toe en keerde in de
weefkamer en snokte er vlijtig om de smette te krijgen.
De twee schijterkes gingen luide aan 't schreeuwen en moeder zong door
al 't geklets van heur getouwe:
Langs een groen heidetje kwam ik getreden
Langs een groen heidetje kwam ik gegaan
'k Was in mijn hemdetje
Van tik tak, tik tak hemdetje
'k En had geen rokjes aan
Van tik tak, tak!
Zij zong en herzong die reken en zong ze nog als de jongens lange
sliepen en de vogels al zwegen buiten en de zonneschijn laag nu pinkelde
door de groene blaren. Dan kreeg zij eindelijk de gelangde smette! 't
Werk was af! Ze wond het goeds op den boom en kwam voorzichtig op de
bloote voeten in huis, hief den tip van 't doek op boven de wieg en vond
de jongens vast in slaap.
--Nu, binst ik alleene ben, meende zij en haalde geld uit de schuiflade
en liep haastig, half gekleed lijk ze was, door 't hoveken over de
straat. Ze sprong als een vlug meisje dat 't zand achter hare voeten
opvloog en in de weerdij van vijf stonden was ze in 't winkelken op den
knok bij Dule Trame.
--Dule, spoed-u, jong, een kilo toebak.
't Oud wijf zat te spinnen en keek onder hare brilglazen over den disch.
Ze stond op en zocht naar gewichten op de vensterbank waar al de
winkelwaren lagen uitgestald en reikte traag, met stijve, oude
bewegingen naar den tabakkorf.
--Een kilo toebak en twee roeten keerskens, en twee lange, steenen
pijpen; 'k moete mijnen man besteken, en seffens komt hij
|