zoodanige
schrifturen en geheime stukken, als u waren toegezonden door den
weledelen Heere Ferdinand Huyck, _juris Romani neo non canonici Doctor_,
en welhaast, _Deo volente_, compagnon in het huis Van Bempden, Van
Baalen en Co?"
"En zoo ik dat nu al bekenne, wat dan?"
"Dan zal ik u verder interrogeeren en vragen wat gij tot uw defensie
hebt te _allegueeren_."
"Dat uw schrift onleesbaar is, zoodat de Heer Van Baalen de handen van
schrik in elkander zal slaan, wanneer hij het ziet: en dat ik de hulp
van Mejuffrouw Blaek, die zich volkomen verstaat op het ontcijferen van
allerlei hieroplyphen en manuscripten, heb moeten inroepen, om er uit
wijs te worden."
"Die defensie gaat mank; want mijn schrift is net en leesbaar genoeg, en
zoo ik, om het papier te besparen, wat klein geschreven heb, uw oogen
zijn jong en goed, en er zijn overal brillen te koop."
"Ik heb ten minste geen bril noodig om te zien, dat er al heel wat aan
uw kousen zal te mazen zijn, en dat, zoo gij nog een paar dagen langer
op reis waart gebleven, gij hier blootsvoets hadt kunnen aankomen:--doch
laat ons een speldje bij die gekheid steken: en vertel mij eens zonder
omwegen, wanneer, waar, en ter welker gelegenheid gij Henriette
gesproken hebt."
"Gij verdiendet, dat ik uw nieuwsgierigheid onbevredigd liet; maar kom!
ik ben een goede broeder en zal medelijden met u hebben; want gij zoudt
misschien barsten van ongeduld, en dat ware ongelukkig voor uw zijden
keurs."
Ik voldeed dan aan haar verlangen, en gaf haar een vrij omstandig
verhaal van mijn wedervaren op Guldenhof, waarmede zij zich niet weinig
vermaakte.
"Maar dat is waarachtig een roman," ving zij aan, nadat ik mijn verhaal
had geeindigd: "en al hadt gij er nog zoo tegen, gij zijt nu toch, naar
de schoone orde der dingen, verplicht op haar te verlieven;--maar gij
ziet, dat uw verhaal mijn vrijspraak medebrengt; want hoe zoudt gij het
mij nu ten kwade kunnen duiden, dat ik uw brieven aan Henriette heb
laten lezen? Hadt gij anders wel zulk een heerlijke stof tot onderhoud
gehad? Gij zijt mij veeleer groote dankbaarheid verschuldigd, dat ik in
uw afwezigheid mijn best gedaan heb, om aan een lief meisje goede
gedachten van u te doen opvatten".
"Ik geloof, dat ik dit als een compliment moet opnemen, waarmede gij
zoekt goed te maken hetgeen gij verbruid hebt."
"Ei kom! gij hebt veel te grooten dunk van uw eigene bekwaamheden, om
iets voor mijne complimenten te geven: en ik ben overtu
|