ie? Is het veulen er nog niet?"
* * * * *
XXVI.
Den volgenden dag haalde Rozeke uit de onderste la van haar kast een
inktpot, een verroeste pen en een velletje papier te voorschijn, en zij
antwoordde:
"Beminde Alfons,
Ik neem de pen in de hand om u te laten weten den staet van mijn
gezonteit en verop van u hetzelfde. Ware het anders het zou mij groot
verdriet doen.--Uwen brief heeft mij en ook moeder en La, die hier nog
altijd zijn, veel genoegen aangedaan en dezen nuchtink is meester
Cattoir gekomen die ook juist eene briefkaart van u ontvangen had en hij
heeft gevraagd om ook den brief die gij aan mij geschreven hebt te mogen
lezen, en ik heb hem hem laten lezen omdat er toch niets kontrarie in
stond en hij heeft nog eens gevraagd of gij toch niet en zult laten van
nog eens met mijnheer den baron en mevreiwe over de verhooging van zijn
pensioen te spreken.--Nu, beminde Alfons, laat ik u weten als dat hier
alles heel goed gaat. Dezen nacht heeft de merrie eindelijk een heel
schoon veuleken gekocht en alles is heel gemakkelijk gegaan en het is
ook een merrie-veuleken, bruin gelijk de oude maar met vier schoone
witte pootjes van onder. Het is een danig schoon beestjen en de merrie
is er danig jaloes van. Smul en Vaprijs hebben heel den nacht bij de
merrie gewaakt en ik heb hun kaffee en boterhammen en een ferme schelle
vleesch gegeven en tegen den nuchtink was het er. Nu moet gij maar
zeggen hoe dat gij het beestjen heeten wilt. Vaprijsken wilde het
Mietjen heeten en Smul Liza; maar ik vind Mirza veel schoonder maar gij
zijt den baas en gij moet het maar heeten zooals het u belieft. Met de
kinders gaat het ook goed. Hilairken vraagt al dikwijls waar zijn vader
is en met Marietjen gaat het ook heel goed. Met moeder en met La gaat
het ook heel goed en ik kan niet anders zeggen als dat de knechten en
het Geluw Meuleken alle stijf brave zijn en dat zij danig ulder beste
doen. Ik heb ulder gisteren avond uwen brief eens voorgelezen, omdat ik
het wel goed vond dat zij niet moesten peinzen dat zij hier den baas
mochten spelen, en dat zij wel mochten weten als dat gij met eenen dag
en eenen nacht te reizen onverwacht op ulder dak kon vallen. Nu weten
zij het en zij zullen ulder wel koes houden. Ach beminde Alfons, wat zal
ik blij zijn als gij hier genezen terug komt, maar gij moet u niet
haasten, alles gaat hier heel goed, blijf maar tot dat dat oesten heele
gansch gedaan is.
|