elde dat maar voor om iets te zeggen, om haar wat te
troosten. Maar zij voelde zich heelemaal niet getroost en vertwijfelend
schudde zij het hoofd als voor een onoplosbaar vraagstuk, terwijl zij,
toch werktuigelijk dankend, hare weldoenster met het schitterend-blank
kinderwagentje en de prachtig-getooide min tot aan 't hekje
vergezelde...
* * * * *
XXIII.
Kalm, zonder gebeurtenissen, ging de zomer voorbij. Met de schoone lange
dagen voelde Alfons zich weer veel beter en hij kon buiten zitten voor
het huis in de schaduw of langzaam slenteren in de zon, over de wegen
van zijn akker.--Maar niet zoo gauw kwamen de kortere dagen en de
langere, dauw-vochtige nachten, of weer bleef hij instinctmatig binnen,
als voelde hij zich door een gevreesden en geheimen vijand achtervolgd.
Op een ochtend in de laatste dagen van October kwam de barones hem met
den dorpsgeneesheer in haar rijtuig nog eens opzoeken. Dat was een
afgesproken, bijna plechtig bezoek; en dadelijk begon de dokter over het
heilzaam verblijf in het Zuiden, het eenige redmiddel voor kwalen als
die waaronder Alfons kwijnde.
Met groote, holle oogen van twijfel en angst zat de zieke in zijn
leunstoel bij den haard te luisteren en te beven; en ook Rozeke zuchtte
en beefde, als voor een groote ramp waaraan zij beiden haast niet meer
ontsnappen konden. Den ganschen zomer had het hun als een dreiging boven
't hoofd gehangen; en nu de barones er zoo beslist weer over begon,
gesteund ditmaal door het gezag des dokters, zagen zij aan de gevreesde
noodzakelijkheid geen ontkomen meer. Zij beschouwden het beiden als een
niet te ontwijken dwangplicht, als iets dat hun, wel goed bedoeld, maar
toch huns ondanks, werd opgelegd en waaraan ze zich te onderwerpen
hadden omdat de jonge vrouw hun meesteres en zij haar nederige
onderdanen waren.
"Och, as 't het absoluut moet, mevreiwe," zuchtte hij: "ge zij gulder
onz' miesters en we moeten wij g'heurzoamen, e-woar?--Moar al da wirk
hier!... en de mirrie die te noaste moand moe veulenen!..."
De barones werd bijna boos.
"Maar hoe is 't toch mogelijk, Alfons!" riep zij geergerd. "Ik wil u
toch niet dwingen en ik doe het waarlijk niet voor mijn plezier. Ik doe
het maar om u te genezen, omdat ik weet dat gij anders niet meer kunt
genezen."
Hij glimlachte gepijnigd en zijn groote, holle lijders-oogen keken haar
even dankbaar aan.
"'K weet het, mevreiwe; 'k weet hoe goed da ge veur
|