oering zijner bevelen. Wel poogde Rozeke soms haar
prestige van bazin nog te doen gelden, maar zij voelde zich nog steeds
zoo heimelijk bang voor hem; en bij de minste opmerking keek hij haar
aan, zoo vrijpostig en brutaal, dat de woorden in haar mond versteven,
terwijl zij, telkens kleurend als van schaamte, dadelijk den blik ten
gronde sloeg. En toch ... sommige dingen kon noch mocht zij zoo niet
blijven dulden: op een namiddag, tegen avond, had zij Smul, bijna op
heeterdaad, betrapt met 't Geluw Meuleken in de hooischuur. Zij waren
haastig van elkaar gegaan bij haar plotseling verschijnen en dien dag
had ze geen gelegenheid meer gehad hem het gebeurde te verwijten;--zij
wist ook nog niet zeker of zij wel gedurfd zou hebben--maar het Geluw
Meuleken had ze duchtig onder handen willen nemen; en 't Geluw Meuleken,
die vroeger zoo beleefd en nederig was, had ook eensklaps brutaal en
onbeschaamd geantwoord; en met wanhoop had Rozeke begrepen dat ze tegen
den toestand niet op kon en dat ze zich nog mocht gelukkig achten
wanneer ze slechts maar alles deden wat hun beliefde, zonder haar verder
in den steek te laten.
Steeds dringender had zij behoefte aan steun, aan hulp, aan iets goeds
en vriendelijks, dat haar wat op kon beuren; en met het vurigste
verlangen zag zij uit naar de komst der jonge barones, die van haar
droevigen toestand op de hoogte was en beloofd had haar zeer spoedig na
hun intrek op 't kasteel te komen opzoeken.
En op een middag kwam zij, schitterend mooi van gezondheid en van
moederlijk geluk, met haar zoontje in een sneeuwwit wagentje, dat door
een jonge, kloeke, frissche min in langen, wijden mantel en witte muts
met enorme breede en lange, wit-en-zwart-geruite, op den rug hangende
linten, werd geduwd. Rozeke, weemoedig gestemd door al haar eigen zoo
zwaar contrasteerende droefheid, begon dadelijk bij 't eerste zicht,
overvloedig te schreien, terwijl zij, als in een vurig, zwijgend
smeeken, herhaaldelijk de hand harer voorname vriendin en weldoenster
kuste. Toen keek zij naar het kindje in de wieg en sloeg, nu schreiend
van emotie en bewondering, de handen in elkaar.
"Azeu 'n scheun kind, mevreiwe! Azeu 'n scheun ijngelke van 'n kind!"
herhaalde zij met bibberende stem.
"Niet waar!" riep trotsch de jonge moeder. Maar zij voelde dat haar te
rijk geluk het arme boerevrouwtje leed moest doen en vroeg haar met
bezorgd gezicht hoe 't met Alfons gesteld was en of zij hem kon zien.
"Kom binnen, mevreiw
|