n Rozeke had in de keuken 't lampje
uitgeblazen en zag, onder het aankleeden van Hilairken en 't verzorgen
van Marietje, de late ochtend triestig grauwen op den boomgaard, waar
het Geluw Meuleken met twee volle emmers uit den stal kwam, en nog
steeds was hij niet op en hoorde zij hem niet bewegen. Zijn koffie stond
reeds klaar en hij zou koud en bitter worden; en de dun-gesneden,
tarwe-boterhammetjes zouden liggen uit te drogen op het bord. Zij liet
haar kinderen even in de steek en ging eens op het steenen trapje van de
voute-kamer luisteren:
"Alfons!" riep ze, "'t es al over half negen en oue kaffee zal slecht
worden. Zoe-je nie opstoan?"
Een dof en zwak gekreun klonk haar uit het half donker kamertje als
antwoord tegen. Zij schrikte hevig, holde de drie steenen treden van de
voute op, en stond voor 't lage bed:
"Scheelt er iets, Alfons? Zij-je nie wel?"
Eensklaps, in het schemerduister, zag zij iets zwarts, een breede
donkere vlek, vlak naast zijn hoofd op 't grijze kussen. Instinctmatig
stak zij er de hand naar uit, voelde iets akelig lauwkleverigs, begreep
als door een gruwel-intuitie, wat het was. Zij vloog naar 't raampje,
rukte 't blind weg, ontwaardde een donkerroode kleur aan hare
vingertoppen, keek schokkend om en zag hem liggen in zijn bloed op 't
kussen, 't gezicht wasgeel, de oogleden dicht, lei-blauw als van een
doode. Zij vloog de trappen af, huilde, schreeuwde om hulp, schreeuwend
het woord, het gruwelijk schorre woord: "bloed! bloed! bloed!"
schreeuwend met uitgepuilde oogen, hollend heen en weer als een
krankzinnige, tot zij op het Geluw Meuleken en op Vaprijsken stootte en
duizelend voor hun voeten in elkaar stortte.
Alfons had bloed opgegeven!--Toen de dokter, in allerhaast door Smul te
paard gehaald, op het hoevetje aankwam, was de zieke weer wat bijgekomen
en lag kalm, bleek en roerloos als een lijk, op het bebloede
hoofdkussen.
* * * * *
XXII.
De eerste rimpels van zorg en vroegtijdig verflensen groefden zich
gedurende dien droeven winter onuitwischbaar op Rozeke's eertijds zoo
frisch en zacht gelaat. Zij werd mager, haar ronde borst verslapte, haar
rug werd gebogen en hare schouders zakten. Eene bestendige uitdrukking
van angst lag diep en schuw in 't helderblauwe van haar oogen en om de
hoeken trokken zich haar oogleden omlaag, alsof zij, zwaar van
droefheid, dreigden dicht te zullen vallen.
Zorgen, zorgen en nog zorgen ... aldoor zw
|