e ridders, onzen heer graaf uitgeleide gedaan tot Yperen, en
is daar zelfs gebleven tot des vorsten vertrek naar het leger.
Gisterenmorgen, bij zijne terugkomst, moest mijn broeder onmiddellijk
naar Placida Van Woumen gaan. Het was zijn plicht, en ik raadde hem aan
dien te vervullen. Hij was zoo ontmoedigd en zoo treurig, dat hij op
zijne kamer is gegaan en langen tijd daar in eenzaamheid bleef zitten.
Dan heeft hij eenen bode naar sher Rijkaards Steen gezonden om jonkver
Placida te melden dat hij onpasselijk was en niet kon uitgaan.
Inderdaad, hij is den ganschen dag te bed gebleven. Ik was zeer angstig
bij de gedachte dat eene erge ziekte hem bedreigde ..."
"Ziek? hij ziek? O hemel!" kreet Dakerlia met den glimlach der
blijdschap op de lippen en tevens den strakken blik der verschriktheid
in de oogen.
"Ik geloofde dat eene zware ziekte hem had overvallen", hernam Witta.
"Verre in den avond, toen hij hoorbaar sliep ging ik vol kommer nevens
zijn bed zitten, om te waken en bidden. Hij heeft gedroomd, luidop
gedroomd. Wat hij zeide verstond ik niet; maar van tijd tot tijd zweefde
uw naam Dakerlia op zijne lippen, en dan lachte hij zoo zoet in zijnen
slaap, dat mij het hart van ontroering klopte. Ook morde hij wel eens
den naam van jonkver Placida, en dan trok zijn mond tot eenen grijns van
smart te zamen en zwoegde zijne borst en stak hij de handen vooruit als
om iets te verwijderen dat hem verschrikte ..."
Dakerlia slaakte eenen blijden kreet.
"Ach, dank! dank!" zuchtte zij. "Zulke woorden alleen kunnen mijne smart
verlichten."
"Blijf bedaard, vriendinne", zeide Witta.
"Neen, laat mij dien troost genieten. Ik meende alleen, gansch alleen te
lijden, en hij, hij tevens bezwijkt onder het gewicht der treurnis!"
"Maar, Dakerlia, gij verbaast mij! Hebt gij dan nog de hoop behouden dat
Placida Van Woumen zijne echtgenoote niet zal worden?"
"Of ik nog eenige hoop heb behouden?" herhaalde jonkver Wulf met
plotselijke ontmoediging. "Eilaas, neen, vriendinne, niet de minste
hoop. Verschoon mij: mijne hersens zijn ontsteld, ik ben
zinneloos,--zinneloos genoeg om mij in de ziekte van Robrecht te
verblijden ... ik, die al mijn bloed zou geven om hem gelukkig te weten!
Moge de barmhartige God mijne schuldige ontsteltenis mij vergeven en hem
spoedig laten genezen!"
"Maar hij is niet ernstig ziek, Dakerlia."
"Ha, ik begrijp: het hart alleen doet hem wee, niet waar? Schromelijk is
die ziekte der ziel!"
"Heden is
|