even onbewogen,
"Toen ik eerst op de Markt den moordenaar mijns broeders meende te
herkennen, zeide ik tot mijne vrouw dat deze ontmoeting, op zulken dag
en in uwe tegenwoordigheid, een ongeluk zou zijn, hetwelk ik diep zou
betreuren. Het heeft mij leed gedaan, heer graaf, door het vervullen van
eenen onverbiddelijken plicht de plechtigheid uwer blijde intrede te
hebben gestoord. Het grieft mij nog en ik smeek u, aangaande deze
omstandigheid, die onafhankelijk was van mijnen wil, mij uwe
grootmoedige verschooning te gunnen."
"Het is wel", sprak de graaf, in schijn tevreden over deze ootmoedige
woorden, die hem gelegenheid gaven om uit den neteligen toestand te
geraken, "Ik schenk u vergiffenis; ga in vrijheid en in vrede!"
Onmiddellijk verhief zich een gejuich dat door gangen en zalen voortliep
en welhaast tot op het middenplein hergalmde.
Meer nog werden de Kerels met blijdschap vervuld toen Arnulf buiten kwam
en zijne vrouw en kinderen omhelsde. Een schallend triumfkreet bonsde
tegen de muren van het paleis; en de vorst kon van in de raadzaal hooren
hoe daarbuiten hem ten lof wel twintigmaal opnieuw de schreeuw: "Heil
onze vorst! Leve de graaf van Vlaanderen!" werd aangeheven.
Dit gejuich deed den proost van St-Donaas en eenigen zijner vrienden,
die met groote bekommerdheid in de proostdij den loop der zaak
afwachtten, buiten komen. Met teekens van blijdschap liep de kastelein
tot hen en vertelde hun hoe deze erge zaak gelukkig was afgeloopen.
Allen betuigden hunne tevredenheid en drukten elkaar de handen; want zij
hadden zich zelven niet ontveinsd dat de gramschap des graven de
vijanden der Kerels in de hand kon werken, ja, zij hadden zelfs gevreesd
dat zij het sein tot eene erge en noodlottige vervolging kon worden.
Hunne vrees was geheel ongegrond geweest, meenden zij; want indien de
vorst den Kerel in vrijheid liet gaan, dit was wel een bewijs dat hij
niet voornemens was de wetten van Kerlingaland te veranderen, aangezien
hij nu daartoe eene schijnbare reden had, en deze niet gebruikte.
Diensvolgens waren de kwaadvoorspellende berichten, die Isaac Van
Reninghe aangaande de vermoedelijke inzichten des graven hun had
gebracht, van allen grond ontbloot.
De kastelein noodigde hen uit om op dezen verblijdenden uitslag eener
dreigende zaak met hem eenen beker Cyperwijn te gaan ledigen.
Allen volgden hem in den Steen.
VOETNOTEN:
[Voetnoot 30: "De Kerels droegen het haar kort en den baard lang ... de
r
|