nen
kamerheer, wiens trouw en verkleefdheid hij kende, maar over zijne
onmacht als vorst en over den tergenden toestand waarin hij zich bevond.
"Ik zou dus den hoon moeten verkroppen en den moordenaar laten loopen?"
kreet hij. "Zulke vernedering!"
"Het is een ondraaglijke hoon voor al wie edel bloed in de aderen heeft!
Er moet een einde aan onze schandelijke lijdzaamheid komen!"
"Inderdaad", bevestigde Gervaas, "er moet en er zal een einde aan den
overmoed der Kerels gesteld worden; maar wie een doel beoogt aanvaarde
de middelen om het te bereiken. Ik ben van gevoelen dat men de gevangen
Kerel in vrijheid moet laten gaan. Is hij plichtig, de Keurmans van zijn
Ambacht zullen hem oordeelen."
"Maar zijt gij zinneloos, mijn goede heer Van Praet?" riep de graaf.
"Zal uwe zwakheid mij niet een voorwerp van spot maken in de oogen der
hoogmoedige Kerels zelven? is de moordenaar, volgens de wetten der
Ambachten, niet voor zijne misdaad strafbaar, hij is toch schuldig van
oneerbiedigheid jegens mijnen persoon en van openbaren opstand tegen
mijnen wil."
"Ja, heer graaf, en hij verdient den dood; maar het groote doel,
waarnaar onze plicht als ridders ons oplegt te streven, eischt dat wij
voor alsnu dit doel niet in gevaar brengen door eene afzonderlijke wraak
op eenen enkelen persoon te plegen."
De ouden Frumold, wiens woord de graaf gewoon was aan te hooren, stond
op en sprak:
"Heer vorst, ik weet een middel waardoor niet alleen uwe overheid tegen
alle schennis zal gewaarborgd blijven, maar deze droeve zaak nog ter
uwer meerdere eere zal worden geeindigd. Laat den Kerel u verschooning
en vergiffenis vragen, omdat hij op zulken dag en in uwe
tegenwoordigheid wraak pleegde, en schenk hem dan door eigene beweging
de vrijheid. Men zal deze daad onthalen als eene hulde aan het recht,
zoolang dit recht bestaat, en men zal u roemen als een grootmoedig
vorst."
Velen, over dezen wijzen vond verwonderd en verblijd, knikten
bevestigend.
"Maar zal de hardnekkige Blauwvoet zich wel voor den graaf willen
vernederen?" vroeg Tancmar. "Ik twijfel er aan. De Kerels buigen niet;
men moet ze breken."
"De heer graaf late mij toe het te beproeven", sprak de oude Frumold.
"Met goedheid kan men veel van de Kerels bekomen."
"Nu, ga, en beproef het", beval de vorst. "Mij bedroeft en verveelt die
zaak uitermate. Later zal men weten wie ik ben!"
Frumold verliet de zaal en zocht naar den kastelein Hacket. Hij vond hem
onder de Loo
|