ren uitspraak doen", wedervoer
Tancmar met eenige bitterheid.
"Het hoogerhof der ridderen?" hernam Gervaas Van Praet. "Dit hof is
ingesteld om in zaken van edelen, ridders en vrije lieden uitspraak te
doen. De gevangen Kerel is een dorper, een landbouwer. Zult gij, door
hem voor het hooge ridderhof te brengen, zijne vrije geboorte erkennen?
Begrijpt gij niet dat zulks den hoogmoed der Kerels nog zou vermeerderen
en ons in den weg zou staan, als wij later hun deze vrijheid willen
ontkennen?"
"Het is waar, daaraan hadden wij niet gedacht", mompelde Tancmar. "Beter
ware het dat de heer graaf, door een besluit van zijnen vorstelijken
wil, den schuldigen Kerel tot de galg verwees."
"Even onvoorzichtig ware dit", wedersprak hem Gervaas Van Praet. "Wilt
gij heden nog de Kerels, die in Brugge zich bevinden, tot gewelddaden
aandrijven? Wie zal met ons zijn als wij de poorters oproepen om te
verdedigen wat zij een onrecht meenen te zijn? En indien hier bloed
vergoten werd in eenen nutteloozen strijd, zou dan niet het geheele
Kerlingaland in opstand kunnen komen? Ons leger is te Atrecht. Vergeet
niet dat, indien wij in zulk geval tot den laatste toe ons leven gaven
om den persoon van onzen welbeminden vorst te verdedigen, die opoffering
misschien niet toereikend zou zijn. En daarbij, waar bleve dan het
ontwerp om de Kerels der Ambachten tot onderwerping te dwingen zoohaast
wij het met zekerheid kunnen doen?"
"De kamerheer heeft gelijk", bemerkte de oude Frumold. "Ik ken de
poorters van Brugge: het onrecht zullen zij niet verdedigen. Zonder
hunne hulp zijn wij in de macht der Kerels."
"Het schijnt dat ik van de overheid niets dan de schaduw bezit!"
schertste de graaf spijtig. "Ja, ja, ik heb het te lang geduld: dit moet
en zal veranderen! In afwachting geloof ik dat de kamerheer gelijk
heeft. Het kwetst mij diep, dit te moeten erkennen. De Kerel blijve dus
in de gevangenis ..."
"Gelieft de heer graaf mij nog eene bemerking toe te laten?" vroeg
Gervaas Van Praet. "Indien men den Kerel in de gevangenis houdt heeft
men hetzelfde kwaad te vreezen. Volgens de wet mag niemand een vrijen
Kerel in hechtenis houden zonder toelating der Keurmans, die
onmiddellijk de zaak moeten onderzoeken,--en, willen andere begoede
Kerels borg voor hem blijven, dan mag men hem hoegenaamd niet kerkeren.
Het onrecht zou dus blijven bestaan en het aangewezen gevaar
insgelijks."
De vorst toonde zich zeer ontevreden, niet over de woorden van zij
|