en zijn rechterhand aan zijn langen grijzen
board.
"'t Es goed," zei hij eindelijk, "'k geleuve da ze genoeg gestraft
zijn en da ze mij nou zeu lichte nie mier 'n zille vergeten.--Weet-e
wat dat-e gij doet, jongen: Goa zeg gij aan den heiligen Antonius dat
hij de wolken wigjoagt en dat hij weere de zonne doe blijnken."
* * * * *
Gedempt gelach steeg op uit 't donker, neergehurkt groepje langs den
gevel van het molenhuis, en even glommen schel de gloeistipjes der
pijpen, alsof zij ook wel in de leuke vroolijkheid
mededeelden.--Omheen was 't wonderzacht en stil en in den
somberblauwen hemelkoepel flonkerden al de schoone, gouden sterren.
Het was een nacht vol stemming en vol wijding. Geluidloos fladderden
de grauwe vledermuizen heen en weer en onbewegelijk stond daar de
verweerde houten molen in vage zilverschemering op zijn berg te
droomen. Eentonig en aanhoudend kriepte ergens in het gras een
krekel. Op een verre hoeve blafte hol een waakhond en uit den
onzichtbaren kerktoren galmden melancholisch-langzaam tien heldere
slagen. Onmiddellijk daarop luidde de nachtrust in en de kerktorens
der omliggende dorpen antwoordden, van verre en van nabij, elk met
hun eigen klank en rythme, die waren als de diepe stemmen van hun
innigst zieleleven. Toen droomde weer de heilige stilte onder het
twinkelend geflonker der miljoenen sterren, en iemand uit het donker
groepje taalde:
--Toe, Soarelke, nog 'n vertellingsken. 't Es toch te scheun weer om
noar bedde te goan.
En Soarelke, na eventjes gekucht en wat gebromd te hebben, klopte de
asch uit zijn pijpje, en begon met een ander verhaal...
II.
HET HONDJE.
De sluitboomen worden dwars over den weg bij 't kleine station
gesloten. Een trein komt aan. Ik stap van mijn rijwiel en blijf even
wachten.
Het stationsgebouwtje is van rooden steen met witte randjes. Het is
lang en vrij laag, plat neergehurkt als 't ware naast het dubbele
railspoor. Aan beide uiteinden, dichtbij het bruin omheiningshek,
schitteren twee miniatuurbloementuintjes.
Links van den steenweg, bij den sluitboom, staat een herbergje.
Rechts van den steenweg, bij den sluitboom, staat een tweede
herbergje. En, aan de overzijde van de spoorlijn, die den weg
doorkruist staan, rechts en links, dichtbij den sluitboom, nog twee
herbergjes.
't Is alles. Geen andere gebouwen in die eenzaamheid. Alom de stille,
groene of bruine herfstvelden; en, in 't verschiet, de rood-en
g
|