niet-bovenmenschelijk wezen, dat alomtegenwoordig
zou zijn!
Maar ach, dit is 'n schromelijke vergissing van u, mijn waarde lezer! Is
het u dan nooit opgevallen, dat het Joodsche Volk, dat een Groote is,
tevens zulk een alomtegenwoordig wezen is? Trek alle landen door en
overal zult ge het ontmoeten, en wat er ook verwaasd moge zijn, uit alle
historische tijden zien u zijn zelfde zorgenvolle oogen en verweerde
gelaat aan.... Israel is ieders tijd- en ieders landgenoot.... _Daarom_
is het nergens en nooit geeerd en geliefd met de liefde en den [p.56]
eerbied, die hem toekomen. En wat hem daarvan onthouden wordt, daar
minder, ginds weer meer, wat iederen Groote, in welken tijd en in welk
land ook levend, daarvan in dien tijd en in dat land onthouden wordt--is
_altijd evenredig aan het gebrek aan zelfachting en zelfvertrouwen van
hen, die hem moesten eeren en liefhebben_. Want luister! Zooals de
betrekkelijk schaarsche bewondering voor tijd- of landgenootelijke
Grooten niets anders is, in zekeren zin, dan de veruiterlijking der
innerlijke zelfhoogachting, het _kunnen-gelooven aan met hen verwante
grootheid_ der schaarsche hoogstaanden, zoo is de cynische twijfel
tegenover die Grooten niets anders dan de weerspiegeling van de
zelfgeringschatting der middelmatigen, het _twijfelen aan de
mogelijkheid van bestaan van aan hen verwante grootheid,_ en zoo, ten
slotte, is de _haat_ tegen en _verachting_ van zulk een Groote--en ge
ziet in het antisemitisme van het hooligan-type het zuiverst beeld van
zulk een haat!--anders dan de uitgebraakte _zelfverachting_ der
verdierlijkten, _het onmogelijk kunnen gelooven aan op eenigerlei wijze
met hen in aanraking zijnde grootheid_, en het daarom tegelijkertijd
haten en verachten als _gehuichelde en geuesurpeerde_ meerderheid, 't
geen inderdaad _werkelijke_ en _rechtmatige_ meerderheid is, en die zij
_als zoodanig_ doorvoeld, _alleen_ gehaat zouden hebben.
De Literatuur, we weten het, heeft wonderen van vlijm-hoonende ironie,
van monsterlijk-groteske, in den snik-lach om zich-zelf zich
schaamteloos-wentelende gedrochten voortgebracht, maar--het allerbeste
behield de Natuur zich-zelf ten dienste harer onmiddellijke scheppingen
voor: deze antisemieten van het hooligan-type vooral, maar niet alleen,
zij zijn onovertrefbaar van gedrochtelijkheid, een charge lijken zij,
een overdrijving, zij zijn onwaarschijnlijk en onwezenlijk van
alleruitmuntendste wezenlijkheid! En die heele bende pogromheld
|