van mijnheer, spijt den angst van mevrouw, spijt de
Babylonische verwarring in het gansche huishouden, te weeg gebragt door
eenige schreeuwende kinders en de meid, die, bleek als een doek, de trap
opvliegt, dat hij, spijt dit alles, zich niet weerhouden kan te denken:
"Jongens! die zich kon doen gelden als van den Bergh, die mony had als
hij!"
De wraak is hem al op de hielen.
"Rivers! in het vervolg laat jij turf af, je bent bedaarder," zegt de
patroon, die van den Bergh nauwelijks heeft durven bestraffen; hij zou
hem geantwoord hebben, dat het _knechts werk_ was. En Staaf, Staafje die
met de overigen weer binnen is gekomen, Staafje hoort het, Staafje die
"er vinger en duim naar zou likken" om drie honderd gulden 's jaars te
trekken,--de mededinger in den dop!
Als Rivers weigerde,--er loopen andere Staafs in menigte langs de
straat!--Maar het komt niet bij hem op--hij lachte straks niet bij het
rumoer der gebroken vensterschijven,--hij verkropt nu.
Gelukkige van den Berghs, gelukkige volontairs! had ik moeten zeggen,
die u zelve niet om den wille eener kleine toelage behoeft te
verloochenen, die den handel als eene wetenschap bestudeert, wat zijn
voor u _copij-boek, rekening-courant, journaal, grootboek_, wat zijn ze
voor u andere voorwerpen, dan voor den eigenlijk gezegden bediende! Of
verkeeren in uwe oogen de cijfers niet in zoo vele tooverteekenen, welke
gij magtig moet zijn, om den staf te zwaaijen, die alle geneugten des
levens, alle weelden van den geest ter beschikking van zijnen gelukkigen
eigenaar stelt! "Phoe!" hoor ik uitroepen, "alsof er poezij in den
handel school, alsof hij iets van philosofie wist!" En men is zeer
beleefd als men het daarbij laat; want het spook der slinksche streken,
der knevelarijen, der volslagene oneerlijkheid, het staat aan de deur
en het klopt. Laat binnen, mijne heeren! er zijn schelmen onder de
kooplieden;--maar eilieve, vergun mij een enkele vraag: is in uwe
kringen, in die der wetenschap en in die der kunst--voor de balie, bij
het ziekbed, op den kansel,--in den raad en aan het hof, is daar alles
goud wat blinkt? Ik eisch niet, dat ge mij de gruwelen biecht, welke
allerlei ijverzucht, van lage broodnijd af, tot geniale jaloezij toe,
ook onder u aanrigt; ik wenschte slechts, dat gij erkendet, dat menschen
menschen blijven, waar gij die ook aantreft. Ik vleide mij dat uwe
studie u ten minste tot de overtuiging zou hebben geleid, dat een gezin,
eene maatschappij, een sta
|