andpunt de voltooiing van den
wereldstrijd door het kruis aanschouwend. Hoevelen na hem hebben in
lijden, strijd en sterven de roemtaal van Rom. VIII herhaald, als een
Amen op het woord van de Zegepralende bij zijn heengaan: "Mij is gegeven
_alle_ macht in den hemel en op aarde, onderwijst _alle_ volken, ik ben
met u _al_ de dagen tot de voleinding der eeuwen."
C.S.A. v. S.
* * * * *
BEN-HUR
BOEK I.
* * * * *
EERSTE HOOFDSTUK.
IN DE WOESTIJN.
De Jebel es Zubleh is een bergketen, ruim vijftig mijlen lang, en zoo
smal, dat zij op de landkaart veel heeft van een rups, die van het
zuiden naar het noorden kruipt. Van den top der wit- en roodkleurige
klippen ziet men in het oosten niets dan de woestijn van Arabie. Een
dikke laag zand, door den Eufraat achtergelaten, bedekt het onderste
gedeelte van de bergketen en blijft daar liggen, want de berg strekt tot
een muur voor de weilanden van Moab en Ammon in het westen, die anders
een deel van de woestijn zouden uitmaken.
De Arabier heeft den stempel zijner taal gedrukt op alles ten zuiden en
oosten van Judea; zoo is in het Arabisch de oude Jebel de vader van
tallooze wadi's[1], die, den weg kruisend, breeder en breeder worden, in
het regenseizoen de watermassa's naar de Jordaan afvoeren, of wel naar
haar laatsten vergaarbak, de Doode Zee.
Uit een van deze wadi's, en wel uit de allerlaatste, die ten slotte de
bedding van de beek Jabbok wordt, kwam een reiziger te voorschijn, die
koers zette naar de woestijn. Op dezen persoon willen wij eerst de
aandacht vestigen.
Naar zijn uiterlijk te oordelen moest hij vijfenveertig jaar oud zijn.
Zijn lange baard, eenmaal ravenzwart, begon sterk te grijzen; zijn
donkerkleurig gelaat was door een laag neerhangenden, rooden hoofddoek
slechts ten deele zichtbaar. Nu en dan sloeg hij de oogen op, groote
donkere oogen. Hij was gekleed in een lang, ruim gewaad, de gewone
oostersche dracht, en bereed, gemakkelijk liggende in een zonnetent,
een witten kameel.
Ik geloof niet dat eenig westerling den indruk zal vergeten, dien de
eerste aanblik van een kameel, gezadeld en bepakt voor de reis door
de woestijn, op hem maakt. De gewoonte, zoo doodend voor andere
nieuwigheden, heeft hier slechts weinig invloed. Na menige reis per
karavaan, na jarenlang verblijf onder de Bedouinen, zal de westerling,
waar hij ook zijn moge, telkens weer stilstaan, om het s
|