prijsgeven. En wie anders kan in deze eeuw den
mensch tot zulk eene hoogte opvoeren, dan God alleen? Om het
menschengeslacht te redden moet Hij zichzelven wederom openbaren, moet
Hij persoonlijk komen.
Nu begrijpt gij waarom ik niet slaagde met mijne organisatie. Ik miste
de bekrachtiging uit den hooge. Diep ternedergeslagen begaf ik mij in de
woestijn, om in de eenzaamheid, ver van alle menschen, Gods aangezicht
te zoeken.
Steeds verder reisde ik, tot in het hart van Afrika. Langer dan een jaar
woonde ik in een spelonk, aan den oever van een groot meer. De vrucht
van den palmboom strekte mijn lichaam tot voedsel, het gebed mijne ziel.
Op zekeren avond worstelde ik in het gebed met God. In het heldere water
weerspiegelden de sterren. Eene van die scheen hare plaats te verlaten.
Hooger en hooger steeg zij, stralend en vonkelend, totdat zij boven mijn
hoofd bleef staan. Ik viel neder en verborg mijn aangezicht. Een stem,
niet van de aarde, zeide: Gij hebt overwonnen. Gezegend zijt gij, de
verlossing is nabij. Met twee anderen, gekomen van de uiterste deelen
der aarde, zult gij den Zaligmaker zien en van hem getuigen. Maak u op
in den morgenstond en reis hun te gemoet. En wanneer gijlieden de stad
Jeruzalem zult bereikt hebben, vraag dan aan het volk: Waar is de
geboren Koning der Joden? want wij hebben zijne ster gezien in het
Oosten en zijn gekomen om hem te aanbidden. Stel al uw vertrouwen in den
Geest, die u zal geleiden.
En het licht werd een innerlijke verlichting en bleef mij bij als
leidsman en gids. Het voerde mij naar Memphis, waar ik mijn kameel
kocht, vervolgens over Suez en Kufileh door de landen van Moab en Ammon.
God is met ons, broeders!
Door innerlijken drang gedreven, reikten zij elkander de hand.
--Mogen wij niet in dit alles een goddelijke bestiering zien? vraagde de
Egyptenaar. Wanneer wij den Heer gevonden hebben, zullen alle volken Hem
met ons aanbidden. En als wij van elkander scheiden, om een iegelijk
zijnen weg te gaan, dan zal de wereld een nieuwe les geleerd hebben--dat
de hemel veroverd kan worden niet door het zwaard, niet door menschelijke
wijsheid, maar door geloof, Liefde en Goede Werken.
Nu traden zij naar buiten. Alles rondom hen sprak van rust. De zon
neigde ten ondergang, de kameelen sliepen. Een oogenblik beschouwden zij
zwijgend de schoon gekleurde lucht, toen keerden zij terug, bergden de
overblijfselen van het maal op, braken de tent af, bestegen hunne
kameelen en ze
|