zij over de uitgestrekte vlakte en naderden de hoogte Mar
Elias, vanwaar zij Bethlehem konden zien liggen. Hier hielden zij een
oogenblik stil om te rusten, en daalden daarna af in de vallei, naar de
wel, eenmaal het tooneel der wonderbare daden van Davids sterke mannen.
In het dal wemelde het van menschen en dieren, zoodat Jozef reeds begon
te vreezen, dat er geen plaats meer voor hen zou te krijgen zijn in de
_khan_, of herberg. Hij zette den ezel tot meerderen spoed aan, en hield
zich geen enkelen keer op om wien ook te groeten, totdat hij de voor de
poort gelegen herberg bereikt had.
* * * * *
ZEVENDE HOOFDSTUK.
TE BETHLEHEM.
Om volkomen te begrijpen wat Jozef bij de herberg wedervoer, moeten wij
wel bedenken, dat er een groot verschil is tusschen de Europeesche
herbergen en die van het Oosten. Die herbergen werden _khans_ genoemd,
een Perzisch woord, en waren, in haar eenvoudigsten vorm, niet anders
dan omheinde ruimten, dikwijls zonder huis of bedekking; maar altijd
gunstig gelegen wat water, schaduw en veiligheid betreft. Zoo waren de
herbergen waar Jakob een onderkomen vond, toen hij zich eene vrouw ging
zoeken in Padan-Aram, en nog kan men ze heden ten dage precies zoo
vinden op de halten in de woestijn. Daarentegen kon men, vooral op de
heirwegen tusschen groote steden, zooals Jeruzalem en Alexandrie,
uitnemende inrichtingen aantreffen, van alle gemakken voorzien; maar
gewoonlijk waren de herbergen niet veel meer dan het hoofdkwartier van
een Sheik, een gelegenheid voor bijeenkomsten, voor handel, enz., en
eerst in de laatste plaats een toevluchtsoord voor reizigers of
zwervelingen. Een andere eigenaardigheid, die den westerling zeker het
meest zal verbazen, was het volslagen gemis aan bediening. Geen waard of
waardin, geen zaakwaarnemer, geen kok, geen keuken. Een deurwachter aan
den ingang was het eenig zichtbaar bewijs van privaat eigendom. Was een
vreemdeling eenmaal toegelaten, dan kon hij er blijven zoolang hij
verkoos, zonder iemand rekenschap te geven. Een gevolg van die
inrichting was, dat iedere gast zijn eigen voedsel en kookgereedschap
medebrengen, of zich bij de in de khan aanwezige kooplieden van het
noodige voorzien moest. Datzelfde beginsel gold voor zijn nachtleger en
het voeder voor zijne lastdieren. Water, rust, onderkomen, bescherming,
was alles wat hij van den eigenaar verlangde, en die verkreeg hij om
niet. Mocht de vrede wel eens door twistgie
|