ijzelven,--en die alle geloofden met een volkomen hart.
* * * * *
BOEK II.
* * * * *
EERSTE HOOFDSTUK.
ROME EN JUDEA.
Wij willen thans over een tijdruimte van 21 jaren heenstappen en staan
in het begin der regeering van Valerius Gratus, den vierden keizerlijken
gouverneur van Judea; een tijdvak, waarin Jeruzalem verdeeld werd door
velerlei staatkundige twisten.
Herodes de Groote was een jaar na de geboorte van het kindeke
gestorven--een uiteinde zoo vreeselijk, dat de Christenwereld het
misschien niet ten onrechte als een straf der Goddelijke Gerechtigheid
beschouwt. Als alle eerzuchtige heerschers droomde hij van een dynastie
te grondvesten. Daarom bepaalde hij in zijn testament, dat het rijk
verdeeld zou worden onder zijne drie zonen, Antipas, Philippus en
Archelaues, welke laatste tevens den koningstitel moest erven. Dat
testament moest natuurlijk door keizer Augustus bekrachtigd worden, die
dan ook alle bepalingen goedkeurde, uitgenomen eene--hij weigerde
Archelaues den titel van koning te verleenen, voordat deze van zijne
bekwaamheid en trouw bewijzen zou hebben gegeven. In plaats daarvan gaf
hij hem den titel van ethnarch. Als zoodanig heeft hij negen jaar
geregeerd en werd toen wegens wangedrag en onbekwaamheid afgezet en naar
Gallie verbannen.
De keizer liet het daar niet bij. Hij trof de bewoners van Jeruzalem op
een wijze, die hun hoogmoed pijnlijk kwetste. Judea werd namelijk een
Romeinsche provincie verklaard en bij prefectuur van Syrie gevoegd. In
plaats dus dat een koning met vorstelijke praal in het paleis op den
berg Sion troonde, werd de stad bestuurd door een beambte van den
tweeden rang, onder den titel van procurator, die, om de vernedering nog
grievender te maken, niet eens te Jeruzalem mocht wonen, maar te Cesarea
verblijf moest houden. Maar wat hun het meest van alles moest krenken
was dat Samaria, het zoo diep verachte Samaria, aan Judea werd
toegevoegd om te zamen eene provincie te vormen.
Een troost bleef het volk echter nog over en wel deze, dat de
hoogepriester het koninklijke paleis bewonen mocht en in schijn althans
de vierschaar spande. Veel te beteekenen had het niet, want de uitspraak
van een vonnis, de beslissing over leven en dood, berustten bij den
procurator. Het recht werd uitgeoefend in den naam en volgens de wetten
van Rome, en het paleis zelf werd behalve door den hoogepriester bewoond
do
|