acht een
wijziging in den vorm harer redeneering.--Uw vader, mijn zoon, is ter
ruste gelegd bij zijne vaderen; maar ik herinner mij als den dag van
gisteren het oogenblik, waarop hij en ik met tal van vrienden opgingen
naar den tempel, om u den Heer voor te stellen. Wij offerden de duiven,
ik gaf den priester uw naam op. In mijne tegenwoordigheid schreef hij
dien in het boek der geslachten van Israel: Juda, zoon van Ithamar, uit
het huis van Hur. Ik zou u niet kunnen zeggen wanneer men met die
inschrijvingen begonnen is. Wij weten echter dat die gewoonte reeds
bestond voor den uittocht uit Egypte. Ik heb Hillel hooren zeggen, dat
Abraham het register met zijn eigen naam en de namen zijner zonen
geopend heeft, toen God hem riep om zich af te zonderen van de andere
volken, om hem tot den stamvader van zijn eigen uitverkoren volk te
maken.
Ons volk heeft in menig opzicht de wet overtreden, maar op het
geslachtsregister heeft het altijd zeer nauwkeurig toegezien. Hillel
heeft zelf de boeken bestudeerd. Zij loopen over drie perioden: van de
belofte tot aan den tempelbouw, van den tempelbouw tot aan de
ballingschap, van de ballingschap tot op den huidigen dag. Eenmaal
slechts werd het onderbroken en wel op het einde der tweede periode;
maar toen het volk uit de ballingschap was teruggekeerd, heeft
Zerubbabel als een heilige plicht de Boeken in orde gebracht, en ons in
staat gesteld de lijn onzer afkomst gedurende volle twee duizend jaren
rugwaarts te volgen.
Wat blijft nu over, denkt gij, van de Romeinsche pocherij op oud bloed?
Naar dien maatstaf gemeten zijn de zonen Israels, die op gindsche bergen
de kudden weiden, edeler dan de edelsten onder de Romeinen.
--En ik, moeder, wie ben ik volgens de Boeken?
--Wat ik gezegd heb, mijn zoon, was een inleiding op uwe vraag. Als
Messala hier was zou hij kunnen zeggen, dat wij met zekerheid niet
verder kunnen terugrekenen dan tot den tijd, toen de Assyriers Jeruzalem
innamen en den tempel van zijne kostbaarheden beroofden; maar dan zou ik
hem op Zerubbabels werk wijzen. Neen, onze registers zijn trouw en
waarachtig, en als gij zo naslaat in omgekeerde orde, eerst tot de
ballingschap, dan tot aan den bouw van den eersten tempel, terug tot aan
den uittocht uit Egypte, dan kunt gij met den vinger aantoonen, dat gij
lijnrecht afstamt van Hur, den tijdgenoot van Jozua. En is u dat niet
genoeg, neem de Torah en doorzoek het boek Numeri, en onder de
tweeenzeventig generaties na Ada
|