ij den hortator gebracht.
Ben-Hur was een van hen. Boven zijn hoofd hoorde hij de laatste
toebereidselen maken: het ophalen van het zeil, het uitspreiden van
netten, het bekleeden van het want met ossenhuiden. Weldra werd alles
weder stil, een stilte vol onbestemde, bange verwachting.
Op een teeken van het verdek, dat den hortator door een onderofficier
werd overgebracht, hielden de roeiers plotseling stil.
Wat beteekende dat?
Onder de honderdtwintig aan hunne banken geketende slaven was er zeker
geen, die zich die vraag niet deed. Niet uit vaderlandsliefde, eerzucht,
plichtgevoel, daar hadden zij mee afgedaan. Hulpeloos en blindelings
gingen zij in het gevaar, en die gedachte deed hen een oogenblik
sidderen. Wat ook gebeurde, het bracht hun geen voordeel: overwinnaars
--zij bleven wat zij waren; overwonnen--zinken of verbranden, zij moesten
het lot van hun schip deelen.
Het was hun niet vergund te vragen hoe de zaken daarbuiten stonden. En
wie was de vijand? Als het eens vrienden, broeders, landslieden waren?
De lezer zal begrijpen, dat de Romeinen wel gedwongen waren om bij zulke
gelegenheden hun rampzalige roeiers aan hunne zitplaatsen te kluisteren.
Thans echter hadden zij weinig tijd om aan zulke dingen te denken. Een
geluid als van roeiende galeien achter hen trok Ben-Hurs aandacht.
Zouden zij een vloot aanvoeren, die zich tot den aanval gereedmaakte?
vraagde hij zichzelven.
Een tweede sein kwam van het dek tot hem. De riemen gingen neer en de
galei zette zich nauwelijks merkbaar in beweging. Doodelijke stilte
daarbinnen, doodelijke stilte daarbuiten; toch zetten zich alle roeiers
instinctmatig schrap voor een mogelijken schok. Zelfs de galei scheen
den toestand te vatten, zij lag stil, alsof zij zich, een tijger gelijk,
tot den sprong voorbereidde.
In zulke oogenblikken heeft men geen begrip van tijd. Ben-Hur kon
onmogelijk nagaan hoe groot de afstand was, dien zij afgelegd hadden.
Eindelijk weerklonken op het verdek de trompetten, lang, vol, klaar. De
hortator sloeg de maat sneller en sneller; de roeiers roeiden met de
uiterste krachtinspanning. Met onvergelijkelijke snelheid schoot de
galei vooruit. Andere trompetten deden zich hooren--alle van achteren,
geen enkele van voren. Daar vernam men slechts een verward gedruisch van
stemmen, een algemeen tumult. Plotseling deed zich een geweldige schok
voelen, de roeiers voor het platform van den hortator wankelden, sommige
vielen. De galei schoot achte
|