aan het geheel een godsdienstig karakter bij te zetten waren
overal altaren in de open lucht gebouwd, elk door een in 't wit
gekleeden priester bediend, terwijl processies, eveneens in 't wit,
langzaam van het eene altaar naar het andere gingen, en de rook der
offeranden in doorzichtige wolkjes naar boven steeg.
Nu ging hem een licht op. Het Park was eigenlijk een onafzienbare
tempel, een tempel zonder muren. Dit ging zijne verwachting verre te
boven.
Ben-Hur daalde af in de vallei. Daar graasde een kudde schapen. De
herderin wenkte hem: Kom!
Een weinig verder verhief zich midden op 't pad een altaar van zwart en
wit marmer, en daarop een bronzen bekken met brandend reukwerk gevuld.
Vlak daarbij stond een betooverend schoone vrouw met een wilgetak in de
hand, en zoodra zij hem zag, wuifde zij hem toe en riep: Kom hier en
toef een weinig!
Nog verder kwam hij eene processie tegen. Aan het hoofd gingen eenige
kleine meisjes, met kransen omhangen; maar dat was dan ook haar eenige
bedekking. Zij zongen in koor, en werden gevolgd door een groep kleine
jongens, eveneens naakt, en dansend op het gezang der meisjes. Hen
volgden vrouwen met geschenken voor de altaren, specerijen en
lekkernijen, hoogst eenvoudig, maar wel wat luchtig gekleed. In 't
voorbijgaan staken zij hem de handen toe en riepen: Keer om en ga met
ons!... Eene van haar, een Griekin, zong het volgend liedje:
Voor vandaag neem en geef ik;
Voor vandaag drink en leef ik;
'k Denk niet aan den dag van morgen,
Die moet voor zichzelven zorgen.
Zonder haar verder een blik waardig te keuren ging hij voort, totdat hij
bij een schaduwrijk boschje kwam. Dat trok hem aan. Het gras was zoo
groen en frisch, de boomen stonden niet dicht opeengedrongen en waren
van verschillende soorten, ook van vreemden bodem hierheen gebracht:
statige palmen, vijgen, laurierboomen, trotsche eiken, ceders,
wedijverende in omvang met die van den Libanon, moerbeiboomen en
platanen. Midden in het boschje stond een zeldzaam schoon beeld van
Daphne. Aan den voet van het beeld lagen een knaap en een meisje in
elkanders armen te slapen, zijn bijl en sikkel, haar mand en snoeimes
lagen achteloos neergeworpen op een hoop verwelkte bloemen.
Dat hinderde hem. Was hij onder den citroenboom tot de slotsom gekomen
dat de bekoring van dit heerlijk oord gelegen was in: Liefde zonder
vrees,--thans las hij als in een opengeslagen boek: Hier is Liefde de
Wet, o ja; maar Liefde zo
|