jongelieden, pas van Rome gekomen, vernam ik een zonderlinge
geschiedenis. Maxentius, de consul, wordt, zooals gij weet, vandaag
hier verwacht, om een veldtocht tegen de Parthen te openen. Onder
de eerzuchtigen, die hem wenschen te vergezellen, bevindt zich een
zoon van den overleden duumvir Quintus Arrius. Ik had aanleiding om
nauwkeurig onderzoek naar hem te doen. Toen Arrius uittoog om de
zeerovers te tuchtigen, wier vernietiging hem in hoog aanzien
bracht, had hij geen familie. Toen hij van dien tocht terugkeerde,
bracht hij een erfgenaam met zich mede. Blijf nu bedaard, gelijk
den eigenaar betaamt van zoovele talenten zilvers in gangbare
munt ... de zoon en erfgenaam van wien ik spreek is hij, dien gij
naar de galeien zondt. Dezelfde Ben-Hur, die reeds lang geleden op
de roeiersbank had moeten bezwijken, keerde terug als een man van
fortuin, aanzien, misschien zelfs als Romeinsch burger, om zich
te ... ziet ge, gij zit te vast om bezorgd te moeten zijn; maar ik,
mijn Gratus, ik ben in gevaar ... onnoodig u te zeggen van wat. Wie
zou het weten, als gij het niet weet?
Zegt gij tot dit alles: o-ho?
Toen Arrius, de vader, met de zeerovers slaags raakte, zonk zijn
schip. Van de geheele bemanning ontkwamen slechts twee: Arrius
zelf, en de bovengenoemde, zijn erfgenaam. Hunne redders
verklaarden, dat de jeugdige metgezel van den tribuun het kostuum
van een galeislaaf droeg.
Mij dunkt dit is overtuigend; maar opdat gij niet weder o-ho! zoudt
zeggen, deel ik u mede, dat ik gisteren toevallig den geheimzinnigen
zoon van Arrius van aangezicht tot aangezicht gezien heb, en ik
verklaar u bij dezen, dat, hoewel ik hem eerst niet herkende, hij
dezelfde Ben-Hur is, die jaren geleden mijn speelmakker was,
dezelfden Ben-Hur, die, als hij een mannenhart in de borst heeft,
in ditzelfde uur op wraak zint, (dat zou ik in zijne plaats ook
doen) wraak, die met niets minder dan het leven genoegen neemt;
wraak voor zijn vaderland, moeder, zuster, zichzelf en--ik noem 't
het laatst, ofschoon gij wellicht zoudt meenen, dat het 't eerst
moest genoemd worden--voor zijn verloren fortuin.
En nu, mijn weldoener en vriend! mijn Gratus, in aanmerking
nemende, dat uwe sestertien in gevaar verkeeren, wier verlies het
ergste is wat iemand van uwen hoogen staat kan over
|