gansche land over hare
schoonheid, en toen zij twintig was ging er geen dag voorbij, die
niet vorsten der woestijn op snelle kemelen en aanzienlijke
Egyptenaren in vergulde barken voor hare deur bracht. Die allen
echter gingen ongetroost heen en vertelden overal: Ik heb haar
gezien. Dat is geen sterflijke vrouw, maar Hathor zelve.
De koning van het land was de grijze Oretes. Hij had den leeftijd
van hondertien jaren bereikt. Zesenenzeventig jaren had hij over
Egypte geregeerd. Onder zijn verstandig bestuur waren land en volk
tot groote welvaart gekomen. Hij woonde te Memphis, waar hij zijn
schoonste paleis en arsenalen had. De vrouw van den goeden koning
stierf. Daar hij haar zeer had liefgehad treurde en weeklaagde hij
over haar en was ontroostbaar. Een hoveling, die dat opmerkte,
waagde op zekeren dag tot hem te zeggen: Koning Oretes, het
verwondert mij dat iemand, zoo wijs en groot, niet zou weten hoe
men een droefheid als deze kan genezen. Zeg mij hoe, zeide de
koning. De hoveling kuste driemaal den grond en antwoordde, wel
wetende dat de doode hem niet kon hooren: Te Essouan woont
Nenehofra, zoo schoon als de schoone Hathor zelve. Ontbied haar.
Zij heeft alle vorsten afgewezen, en ik weet niet hoevele koningen;
maar wie kan neen zeggen tot Oretes?
* * * * *
Nenehofra zakte met een talrijk gevolg den Nijl af naar Memphis.
Toen de koning haar zag deed hij haar naast zich zitten op zijnen
troon, deed den uraeus om haren arm, kuste haar, en maakte haar tot
koningin. Dat was den wijzen Oretes niet genoeg. Hij smachtte naar
liefde, en verlangde een koningin, die hem gelukkig gevoelde in
zijne liefde. Hij behandelde haar met groote tederheid, toonde haar
al wat hij bezat, leidde haar door zijne schatkameren en zeide: O
Nenehofra, geef mij een kus uit liefde en dit alles is het uwe.
Denkende dat zij mettertijd gelukkig zou zijn,--was zij het al niet
reeds?--kuste zij hem twee-, driemaal in weerwil van zijne
honderden jaren.
In het eerste jaar voelde zij zich gelukkig, en dat vloog om. In
het derde jaar was zij rampzalig, en het kroop voorbij. Toen gingen
haar de oogen open: wat zij voor liefde had aangezien was
machtsbegoocheling geweest. Ach, had die begoocheling mogen
voortduren!
Zij werd droefg
|