en met deelneming gadegeslagen. Nu stond hij
op en zeide: Zoon Van Arrius, ik moet u om vergeving vragen. Lees den
brief voor uzelf. Als gij u sterk genoeg voelt om mij het overige mede
te deelen, doe het mij dan weten, en ik zal terugkeeren.
Zoodra hij alleen was wierp Ben-Hur zich op den divan en gaf zich aan
zijne droefheid over. Toen hij wat bekomen was nam hij den brief weder
ter hand en hervatte de lezing. Gij zult u herinneren, zoo luidde het
verder, welke straf gij de moeder en de zuster van den booswicht hebt
opgelegd, en indien ik nu vriendelijk verzoek van u te mogen vernemen,
of zij nog leven, dan wel of zij gestorven zijn ... Ben-Hur sprong op, of
zij dood zijn! Hij weet het niet! Gezegend zij de naam des Heeren! Nog
is er hoop.--Bemoedigd las hij den brief ten einde. Zij zijn niet dood,
zeide hij eenige oogenblikken peinzens, zij zijn niet dood, anders zou
hij er van gehoord hebben.
Een tweede lezing bevestigde hem in zijne meening. Daarna zond hij om
den Sheik.
--Toen ik in uwe gastvrije tent kwam, zeide hij, zoodra zij weder te
zamen waren, had ik mij voorgenomen niet meer van mijzelven te
vertellen, dan noodig was om u te doen zien, dat gij mij uwe paarden
gerust kondt toevertrouwen. Maar nu ik, op eene voor mij onverklaarbare
wijze, dezen brief in handen moest krijgen, voel ik mij gedrongen u met
mijn verleden bekend te maken. Ik word in dit voornemen versterkt door
den inhoud van dit schrijven, waaruit ik zie dat dezelfde vijand ons
beiden bedreigt. Wij zullen ons gezamelijk tegenover hem moeten stellen.
Ik zal u den brief voorlezen en verklaren. Dan zal u duidelijk worden
waarom ik straks mijne zelfbeheersching verloor, en mij in uwe oogen
misschien kinderachtig aanstelde.
De Sheik bewaarde het stilzwijgen en luisterde aandachtig, totdat
Ben-Hur aan de zinsnede kwam, die hem betrof: Gisteren zag ik den Jood
in het park van Daphne, en als hij daar op dit oogenblik niet is, dan is
hij toch zeker in de buurt, om mij gemakkelijk te maken hem in 't oog te
houden. Ja, indien gij mij vraagdet: waar denkt gij dat hij is? dan zou
ik uit volle overtuiging zeggen: Hij is in het Palmbosch, in de tent van
Sheik Ilderim, den verrader.
--Verrader!... Ik? riep de oude man opstuivende.
--Nog even geduld, Sheik. Dat is Messala's gevoelen. Hoor zijn
bedreiging: in de tent van Sheik Ilderim, den verrader, die ons niet
veel langer moet mogen trotseeren. Laat het u niet verwonderen, indien
Maxentius, als eers
|