zijn rijkdom oordeelen.
--Wat had hij mooie paarden! En zijn wagen! Het binnenste was verguld en
de wielen waren van ivoor. En wat is hij vermetel! Het volk lachte toen
hij wegreed, en hij had ze toch bijna overreden.
Zij lachte bij de herinnering.
--Ja, wat een volk! zeide Ben-Hur bitter.
--Hij behoort zeker tot de monsters, die in Rome opgroeien--Apollo's,
roofgierig als Cerberus. Woont hij in Antiochie?
--Misschien wel.
--Egypte zou hem beter lijken dan Syrie.
--Bezwaarlijk, antwoordde Ben-Hur. Cleopatra is dood.
Op dat oogenblik kregen zij de brandende lampen voor de deur der tent in
't gezicht.
--De dowar! riep Iras.
--Dus zijn wij niet in Egypte geweest. Ik heb Karnak, noch Philae, noch
Abydos gezien. Dit is niet de Nijl. Ik heb slechts een lied uit Indie
gehoord en ben in den droom uit spelevaren geweest.
--Philae, Karnak. Betreur liever dat gij Ramses te Aboo Simbul niet
gezien hebt. Als men daar naar kijkt valt het zoo gemakkelijk aan God te
denken, den Schepper van hemel en aarde. Maar waarom zoudt gij treuren?
Laat ons de rivier opvaren, en al kan ik dan niet zingen, omdat ik
gezegd heb, dat ik het niet meer doen zou, ik kan u toch van Egypte
vertellen.
--Ja, doe dat. Ga voort totdat de morgen aanbreekt en de avond en de
volgende morgen! zeide Ben-Hur hartstochtelijk.
--Waarover zal ik vertellen? Over de wiskunstenaars?
--O neen.
--Over de wijsgeren?
--Neen, neen.
--Over de toovenaars en sterrenwichelaars?
--Dat zou kunnen.
--Over den oorlog?
--Ja.
--Over de liefde?
--Ja.
--Ik zal u een middel tegen de liefde aan de hand doen. Het is de
geschiedenis van een koningin. Luister aandachtig. De papyrusrol,
waaraan het verhaal ontleend werd, is aan de hand der heldin zelve
ontwrongen. Het moet een ware gebeurtenis zijn.
NENEHOFRA
Vele honderden jaren geleden woonde te Essouan een meisje, zoo
bekoorlijk, dat de natuur zelve zich over haar verheugde. Als zij
voorbijging klapwiekten de vogeltjes om haar te begroeten, hieven
de witte lotusbloemen zich op uit het water om haar te aanschouwen,
vertraagde de stroom zijnen loop, wuifden de palmen hunne pluimen.
Zij schenen te zeggen, de een: ik deelde haar mee van mijn
vroolijkheid; de ander: ik van mijne reinheid; een derde: ik van
mijne bevalligheid.
Op twaalfjarigen leeftijd was Nenehofra het sieraad van Essouan.
Toen zij zestien was, sprak men door het
|