epen, Malluch? Ik wil niet dat de Romein iets boven mij
voor heeft. Om zijn pracht geef ik niets. Als ik win zal die zijn val te
zwaarder en mijn zegepraal te grooter maken. Heeft hij echter iets, dat
van een gewonen wagen verschilt, dan moet ik het weten.
--Ik begrijp u, zeide Malluch. Ik moet met een touw de hoogte van het
middelpunt der as tot aan den grond meten.
--Juist. Dat is alles. Laat ons nu naar den dowar terugkeeren.
Voor de tent vonden zij een bediende, die hun een verfrisschenden drank
aanbood, waar zij zich heerlijk aan te goed deden. Kort daarop keerde
Malluch naar de stad terug.
Gedurende hunne afwezigheid had de Sheik een zijner Arabieren, als
koerier, naar zijne wachters afgezonden met de orders, die Simonides hem
aan de hand gedaan had. Zekerheidshalve had hij alleen een mondelinge
boodschap meegegeven.
* * * * *
DERDE HOOFDSTUK.
OP HET MEER.
--Iras, de dochter van Balthasar, zendt mij met een groet en een
boodschap, zeide een bediende tot Ben-Hur, die het zich in de tent
gemakkelijk had gemaakt.
--Geef mij de boodschap.
--Zij vraagt of gij haar bij een roeitochtje op het meer zoudt willen
vergezellen?
--Ik zal zelf het antwoord brengen. Zeg haar dat.
Hij kleedde zich haastig en was binnen weinige oogenblikken gereed, om
zich naar de schoone Egyptische te begeven.
De avond begon reeds te vallen. De bergen wierpen hunne schaduw over het
Palmbosch. In de verte hoorde men het getjingel van de belletjes der
schapen, het loeien van het vee, en de stemmen der herders, die de
kudden huiswaarts dreven. Sheik Ilderim had ook de middagoefeningen
bijgewoond, daarna was hij naar de stad gegaan, ingevolge de
uitnoodiging van Simonides. Het was mogelijk dat hij voor den nacht
terugkwam, maar niet waarschijnlijk. Ben-Hur was dus alleen en vrij om
te gaan spelevaren op het meer.
Aan de kleine trap van de aanlegplaats gekomen bleef hij op de bovenste
trede staan, getroffen door hetgeen hij zag. Daar lag op het
spiegelgladde water een sierlijke, ranke boot. Een Ethiopier, de
kameeldrijver, dien wij reeds bij de Castaliabron gezien hebben, zat op
de roeiersbank. Zijn gitzwarte huid stak sterk af tegen het sneeuwwit
zijner kleeding. De achtersteven van het bootje was met kussens en
tapijten van Tyrische roode stof belegd. De Egyptische zat aan het roer,
als weggezonken in doorzichtige sluiers en Indische sjaals. Hare
onberispelijk schoon gevormde arme
|