DSTUK.
ILDERIMS GASTMAAL.
Als de lezer zich den maaltijd van de drie wijzen in de woestijn nog
herinnert, zal hij zich gemakkelijk de toebereidselen in Ilderims tent
kunnen voorstellen. Het eenige verschil was: meer gerechten en betere
bediening.
Op het karpet voor den divan weren drie kleedjes gelegd en een gedekte
tafel neergezet. Tegen een der zijwanden werd een draagbare oven
geplaatst, onder toezicht van eene slavin, wier taak het was het
gezelschap van heete koeken te voorzien.
Intusschen was Balthasar naar den divan geleid, waar Ilderim en Ben-Hur
hem staande opwachtten. Hij droeg een ruim zwart overkleed en was
langzaam en statig in zijne bewegingen.
--Vrede zij u, mijn vriend, zeide Ilderim, vrede en welkom.
De Egyptenaar antwoordde: de zegen van God Almachtig, den eenigen waren
God, zij met u en de uwen.
Zijne manier van spreken maakte diepen indruk op Ben-Hur.
--Deze jonkman, Balthasar, zeide de Sheik, zijn hand op Ben-Hurs arm
leggend, zal hedenavond brood met ons breken.
De Egyptenaar zag den jonkman onderzoekend aan, waarop de Sheik
vervolgde: Ik heb hem beloofd, dat hij mijne paarden mag probeeren, en
als het goed gaat zal hij er in den circus mee optreden.
Balthasar staarde Ben-Hur zwijgend aan.
--Hij kwam met goede aanbevelingen, ging Ilderim voort, die niets van
dat zwijgen begreep. Overeenkomstig die aanbevelingen stel ik hem u voor
als den zoon van Arrius, den edelen Romeinschen duumvir, hoewel hijzelf
zich een Israeliet noemt uit den stam van Juda, en, bij mijn baard, ik
geloof wat hij zegt.
--Weet dan, edelmoedige Sheik, zeide Balthasar, dat mijn leven vandaag
in gevaar geweest is en ik hier niet zitten zou, zoo niet een jonkman,
het evenbeeld van dezen uwen gast, tusschenbeide getreden was en mij
gered had, toen alle anderen vloden.
Toen wendde hij zich tot Ben-Hur en vraagde: Waart gij dat niet?
--Wat zal ik u zeggen, zeide Ben-Hur bescheiden. Ik ben degeen die de
paarden van den onbescheiden Romein tot staan bracht, toen zij bij de
bron Castalia op uw kameel instormden. Uwe dochter gaf mij dezen beker.
Uit de plooien van zijn tunica bracht hij den beker te voorschijn en
overhandigde hem aan Balthasar.
Een glans van blijdschap kwam over het gelaat van de Egyptenaar. De Heer
heeft u vandaag tot mij gezonden, eerst bij de bron en nu hier, zeide
hij bewogen en reikte Ben-Hur de hand. Ik dank Hem, en dank gij Hem ook,
want door zijne genade kan ik u naar verdiens
|