u nooit verlaten. Al moest ik hem liefhebben, ik zal altijd uwe
dienstmaagd blijven. Ja, vader, hij is schoon in mijne oogen, en zijne
manier van spreken trok mij aan. Ik beef als ik denken moet, dat gevaren
hem dreigen. Ja, vader, ik zou meer dan blijde zijn, als ik hem
wederzag. Maar onbeantwoorde liefde kan nooit volmaakte liefde zijn;
daarom wil ik geduldig wachten, en niet vergeten dat ik uwe en moeders
dochter ben.
--Een zegen des Heeren zijt gij, Esther! Een zegen om mij rijk te doen
blijven, al moet ik ook al het andere verliezen. En bij zijn heiligen
Naam en het eeuwige leven zweer ik, dat u geen leed zal aangedaan
worden.
Een weinig later liet hij een dienaar roepen, die den stoel naar binnen
rolde. Daar zat hij nog een poos na te denken over de komst des konings,
terwijl Esther hare legerstede opzocht en spoedig den slaap der onschuld
sliep.
* * * * *
TWAALFDE HOOFDSTUK.
EEN ROMEINSCH DRINKGELAG.
Het paleis, schuins tegenover Simonides' woning aan den anderen oever
der rivier gelegen, was volgens de overlevering door den vermaarden
Epiphanes gebouwd, en beantwoordde geheel aan de eischen, die men zulk
eene woonplaats stellen mag. De muur, die over het geheele eiland langs
den waterkant opgetrokken was en dienen moest tot beschutting tegen den
stroom en beveiliging tegen mogelijke invallen, heette het paleis
ongeschikt te maken tot voortdurende bewoning, zoodat de legaten zich
een ander paleis lieten bouwen op de westelijke helling van den Sulpius.
Het ontbrak echter niet aan lieden, die ronduit beweerden, dat die
verhuizing niets te maken had met gezondheidsmaatregelen, maar dat de
ware reden gezocht moest worden in de onmiddellijke nabijheid der groote
citadel, die den legaten een gevoel van veiligheid gaf. Die opvatting
scheen wel de ware te zijn, want onder meer merkte men op, dat het oude
paleis steeds in bewoonbaren staat gehouden werd, en dat, wanneer een
consul, een generaal, een vorst, of eenig ander machthebbende Antiochie
bezocht, hem het eiland-paleis als verblijf werd aangewezen.
Daar wij slechts met een vertrek in het oude gebouw te doen hebben, mag
de lezer zich het overtollige voorstellen naar eigen believen en staat
het hem vrij de tuinen, baden, buiten- en binnenpleinen, vertrekken en
paviljoenen, alles zoo weelderig mogelijk ingericht, op eigen
gelegenheid te doorwandelen.
Het vertrek, waarheen wij ons thans begeven, zou in dezen tegenwo
|