nd gevonden. Let
maar op.
Hierop keerde hij zich tot Drusus: Vertel ons meer van hem; van hem, die
zoowel Jood als Romein is, bij Phoebus, eene vereeniging die een centaur
aanminnig zou maken! Hoe kleedt hij zich, Drusus?
--Als een Jood.
--Hoort gij het, Caius? zeide Messala, de knaap is jong, dat is een. Hij
heeft het gelaat van een Romein, twee. Hij draagt het liefst kleeren van
een Jood,--drie. En in het worstelperk behaalt men roem en fortuin door
het omverwerpen van een paard, of het doen kantelen van een wagen, al
naar dat verlangd wordt--vier. Drusus, help mijn vriend verder.
Ongetwijfeld spreekt deze Arrius verscheidene talen, anders kon hij niet
vandaag Jood, morgen Romein zijn. Maar kan hij zich ook in de schoone
taal der Atheners vloeiend uitdrukken?
--Die spreekt hij zoo zuiver, Messala, dat hij er gerust als redenaar in
zou kunnen optreden.
--Hoort gij het wel, Caius? die knaap kan op zijn Grieksch een vrouw
begroeten, dat is dus vijf. Wat zegt gij er van?
--Gij hebt hem gevonden, mijn vriend, antwoordde Caius, of ik ben Caius
niet.
--Vergeef mij, Drusus, dat ik dus in raadselen spreek, zeide Messala op
zijn gewone innemende manier. Bij alle goden, ik zou uwe nieuwsgierigheid
niet willen spannen tot brekens toe; maar help mij nu tot aan het einde.
Gij vondt, geloof ik, iets geheimzinnigs in het optreden van dien zoon
van Arrius. Vertel mij daar wat van.
--Och, niets bijzonders, zeide Drusus, een kindersprookje. Toen Arrius,
de vader, uitzeilde om de zeerovers te straffen, bezat hij vrouw noch
kind. Hij keerde terug met een jongeling ... hem van wien wij spreken, en
nam hem den volgenden dag tot zoon aan.
--Tot zoon aan? herhaalde Messala. Bij alle goden! Drusus, dat is een
belangwekkend geval. Waar vond de duumvir den knaap? En wie was hij?
--Wie kan u daar het antwoord op geven, wie dan de jonge Arrius zelf? In
de hitte van de strijd verloor de duumvir, toen nog tribuun, zijn galei.
Een terugkeerend schip vond hem en den knaap, de eenig overgeblevenen
van de commandantsgalei, drijvende op een en dezelfde plank. Ik geef u
het verhaal zooals ik het van de redders hoorde, dat in ieder geval
nooit tegengesproken is. Zij beweren dat de metgezel van den duumvir een
Jood was.
--Een Jood! herhaalde Messala.
--En een galeislaaf.
--Hoe dat, Drusus, een galeislaaf?
--Toen die beiden opgehaald werden, had de duumvir zijn wapenrusting
aan, de ander het kostuum van een roeier.
Messala
|