,
keek Ben-Hur in het voorbijgaand achteloos aan en zeide toen tot de twee
vreemdelingen: Vergeeft het mij, bid ik u. Ik ben Messala, en bij onze
moeder aarde zweer ik u, dat ik u en den kameel niet zag. Wat deze goede
lieden betreft, ik rekende misschien te veel op mijne behendigheid, ik
wilde mij ten hunnen koste vermaken, en zie, het lachen is aan hen. Moge
het hun goed bekomen!
De onverschillige blik en handbeweging, die deze woorden vergezelden,
pasten er uitstekend bij. Om te hooren wat hij nog verder mocht te
zeggen hebben, hielden de lieden zich bedaard. Messala gaf zijn metgezel
een wenk om den wagen te verwijderen en wendde zich vervolgens
vrijmoedig tot het meisje.
--Gij zijt waarschijnlijk verwant aan den eerwaardigen grijsaard, wiens
vergiffenis, zoo zij mij nu nog onthouden wordt, ik later met te grooter
ijver zal trachten te verwerven; zijne dochter misschien?
Zij gaf geen antwoord.
--Bij Pallas, gij zijt schoon! Wees voorzichtig, opdat Apollo u niet
voor zijn verloren liefje houde! Ik zou gaarne willen weten welk land
zich beroemen mag uw vaderland te zijn? Neen! wend u niet af! Vergeef
het mij! De zon van Indie straalt mij toe uit uwe oogen; Egypte heeft op
uwe lippen zijn zegel gedrukt. Keer u niet af, schoone jonkvrouw,
voordat gij mij genade geschonken hebt. Zeg mij ten minste, dat gij mij
vergiffenis schenkt.
Zonder Messala verder een blik te gunnen, wenkte zij Ben-Hur tot zich en
vraagde met een vriendelijk lachje: Zoudt gij zoo goed willen zijn om
dezen beker met water te vullen? Mijn vader heeft dorst.
--Uw gehoorzaame dienaar, antwoordde Ben-Hur.
--O vreemdelinge, gij zijt even wreed als schoon, zeide Messala, haar
met de hand toewuivende. Als Apollo u niet weghaalt, zult gij mij
weerzien. Daar ik uw vaderland niet ken, kan ik u niet aan de gunst
zijner goden aanbevelen, daarom beveel ik u aan de gunst van--mijzelven
aan!
Dit gezegd hebbende ging hij naar den wagen terug, die hem stond te
wachten. Het meisje zag hem na, en wat ook in haar oog te lezen heeft
mogen staan, geen misnoegen.
Ben-Hur bracht haar den beker en nadat de grijsaard gedronken had,
bracht zij dien zelve aan haar lippen en bood hem daarna met
onnavolgbare gratie Ben-Hur aan. Behoud hem, bidden wij u, zeide zij.
Hij is vol zegenwenschen, alle voor u!
Nu deed de Ethiopier den kameel opstaan; maar op het punt van vertrekken
riep de grijsaard Ben-Hur toe: Wacht even! Ik moet u spreken.
Ben-Hur trad nader.
|