muur achter hem wierp een breede schaduw
op het water. Esther stond voor hem met een blad, dat zijn eenvoudig
avondeten bevatte: luchtig gebakken koeken, wat honig en een kom melk.
--Malluch is laat, zeide hij, en verried alzoo waar zijne gedachten
toefden.
--Zou hij nog komen? vraagde Esther.
--Als hij niet op zee of in de woestijn is, zal hij komen, antwoordde
Simonides beslist.
--Hij zou kunnen schrijven.
--Als hij ver weg moest, zou hij mij dat dadelijk gemeld hebben; daar
hij dat niet gedaan heeft, weet ik dat hij komen zal.
--Ik hoop het, zeide zij zacht.
Iets in haar toon trof hem. Hij keek op en zei: Zou het u genoegen doen,
als hij kwam?
--Ja vader.
--Waarom? vertel mij dat eens.
--Omdat ... omdat de jonge man....
--Onze meester is. Woudt ge dat zeggen, Esther?
--Ja vader.
--En gij vindt, dat ik hem niet moet laten gaan zonder hem te zeggen,
dat hij komen kan als het hem behaagt, om ons met alles wat wij bezitten
tot zich te nemen; alles, Esther: de schepen, het geld, de slaven, het
huis, en het machtig krediet, dat als een mantel van fijn goud en zilver
voor mij geweven werd door den grootsten beschermengel der menschen:
welslagen.
Zij antwoordde niet.
--Laat het u koud? vraagde hij met iets bitters in zijn toon. Ach, kind,
ik weet bij ondervinding, dat wat van te voren ondragelijk scheen
doorstaan kan worden, als men er maar eerst voor staat, zelfs het
ergste, zelfs de pijnbank. Dat zal met den dood waarschijnlijk ook wel
het geval zijn. En volgens die beschouwing kan de slavernij, waarin wij
ons gaan begeven, na een poos liefelijk worden. 't Is mij nu reeds een
aangename gedachte, dat onze meester een gunsteling der fortuin blijkt
te zijn. Zijn vermogen heeft hem niets gekost, geen zorg, geen droppel
zweet, niet eens een gedachte. Onverwacht valt het hem voor de voeten.
En, Esther, wat mijn ijdelheid niet weinig streelt, hij krijgt wat hij
voor geen schatten kon koopen, hij krijgt u, mijn lieveling, mijn parel,
u, bloempje van mijn gestorven Rachel.
Hij trok haar tot zich en kuste haar tweemaal; de eerste kus gold
haarzelve, de tweede hare moeder.
--Spreek zo niet, vader, zeide zij, laat ons beter van hem denken. Hij
weet wat droefheid is en zal ons de vrijheid geven.
--Gij hebt een fijn instinct, Esther, en gij weet dat ik dikwijls op uw
oordeel af ga;... hoor, daar komt iemand; heb ik het u niet gezegd? daar
is Malluch! Nu zullen wij zien wat wij van onzen jongen
|