gezin mijns meesters als zij nog leven, en aan het wreede van hunnen
dood als zij niet meer zijn. Bedenk dat alles en zeg mij, zal dan geen
enkele druppel bloed vergoten worden ten zoen? Zeg nu niet wat onze
leeraars soms zeggen: De Wrake is des Heeren ... zijn niet zijne
krijgsknechten talrijker dan zijne profeten? Luidt niet een van zijne
geboden: Oog om oog, tand om tand? Al deze jaren door heb ik gedroomd
van wraak, er om gebeden, haar voorbereid, geduld geoefend bij het
aanschouwen van de vermeerdering mijner schatten, in het vaste geloof,
dat zij mij eenmaal zouden helpen de goddeloozen te straffen. Toen nu de
jonge man van zijne bedrevenheid in het voeren der wapenen sprak en er
bijvoegde, dat hij een bepaald doel in het oog hield, kwam de derde
gedachte, de gedachte van wraak, bij mij op, en die, Esther, deed mij
onvermurwbaar blijven zoolang hij sprak en lachen toen hij vertrokken
was.
Esther liefkoosde zijne hand en zeide op peinzenden toon: Hij is weg;
zal hij terugkomen?
--Zeker; Malluch, de getrouwe, gaat met hem en zal hem wederbrengen, als
ik gereed ben.
--En wanneer zal dat wezen, vader?
--Weldra, weldra. Hij denkt dat alle getuigen dood zijn. Er leeft nog
een wezen dat hem herkennen zal, indien hij waarlijk mijn meesters zoon
is.
--Zijne moeder?
--Neen, kind. Ik zal de getuige tegenover hem stellen. Tot zoolang
willen wij deze zaak in des Heeren hand laten. Ik ben moe. Roep
Abimelech.
Esther deed wat haar gelast werd en vergezelde haren vader naar binnen.
* * * * *
VIJFDE HOOFDSTUK.
DAPHNE'S PARK.
Ben-Hur verliet het pakhuis met het bewustzijn, dat hij weer een nieuwe
teleurstelling voegen kon bij de vele, die hij reeds had ondervonden in
het zoeken naar zijne familie. Die gedachte was zeer neerdrukkend. Hij
voelde zich zoo eenzaam en verlaten. Nu deze hoop vervlogen was, kwam
het leven hem zoo dor en weinig belangrijk voor.
Het koeltje dat hem van de rivier tegenwoei, lokte hem naar de
landingsplaats. Daar schoot hem het gezegde van den reiziger te binnen:
Beter een worm te zijn en moerbeiblaren te eten in Daphne's Park, dan
gast aan 's Konings tafel. Hij keerde om en ging naar de herberg terug.
--Waar de weg naar Daphne is? zeide de portier, verbaasd over de vraag,
die Ben-Hur hem deed. Zijt gij hier voor 't eerst? Zoo, dan kunt gij
dezen dag als den gelukkigsten van uw leven beschouwen. Gij kunt u niet
in den weg vergissen. De eerst
|