d voor mezelf een schat van kennis op, zonder welke ik
de verplichtingen, die mij later werden opgelegd, niet zou hebben kunnen
nakomen. Op zekeren dag bevond ik mij te Jeruzalem in het huis van den
vorst. Eene dienstmaagd kwam binnen met een schaal brood. Zij bood mij
daarvan aan. Dat was de eerste maal dat ik uwe moeder zag. Ik kreeg haar
lief. Niet lang daarna vraagde ik de vorst haar mij tot vrouw te geven.
Hij antwoordde, dat zij een lijfeigene was, levenslang dienstbaar; maar
dat hij haar om mijnentwil vrij zou laten. Zij had mij wederkeerig lief,
maar voelde zich gelukkig waar zij was en nam haar aangeboden vrijheid
niet aan. Telkens als ik te Jeruzalem kwam, hield ik bij haar aan, maar
haar antwoord bleef onveranderlijk hetzelfde: dat zij mijne vrouw wilde
worden, mits ik haar mededienstknecht werd. Onze vader Jakob diende
tweemaal zeven jaren om zijne Rachel, kon ik dat niet voor de mijne
doen? Maar uwe moeder zeide, dat ik een lijfeigene moest worden mijn
leven lang, evenals zij. Ik ging heen, maar kwam terug. Zie maar,
Esther, zie maar.
Hij schoof zijn hoofddoek weg, wees op zijn linkeroor, en zeide: Ziet ge
het litteeken van den priem?
--Ik zie het, antwoordde zij. Wat hebt ge moeder liefgehad!
--Ach, Esther, zij was mij dierbaarder dan Sulamith den koninklijken
zanger; zij was mij een springader van levend water, als de stroomen van
den Libanon. De vorst bracht mij op mijn verzoek voor de rechters,
voerde mij terug naar zijne huisdeur, en doorpriemde mijn oor met den
priem, zoodat ik voor eeuwig zijn dienstknecht was. Aldus heb ik mijne
Rachel gewonnen. Was er ooit grooter liefde dan de mijne?
Esther boog zich en kuste hem. Toen zwegen beiden een geruime poos.
--Mijn meester verdronk op zee, de eerste droefheid die mij overkwam,
vervolgde Simonides. Er was rouwgeklag in zijn huis en in het mijne,
hier in Antiochie, waar ik toen reeds woonde. Let nu goed op, Esther.
Toen de vorst stierf was ik opgeklommen tot eersten rentmeester.
Alles wat hij bezat stond onder mijn beheer. Daaruit kunt gij zien dat
hij mij volkomen vertrouwde en liefhad. Ik haastte mij naar Jeruzalem,
om de weduwe rekening en verantwoording te doen. Zij bevestigde mij in
mijn ambt. Ik legde mij met nog meer ijver op mijn werk toe. De zaak
bloeide en breidde zich jaarlijks uit. Zoo gingen tien jaren voorbij,
toen viel de slag, waarvan de jonge man straks gewaagde. Ik bedoel het
ongeluk met den procurator Gratus. De Romein noemde h
|